Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804 (1804)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804
Afbeelding van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804Toon afbeelding van titelpagina van Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.97 MB)

Scans (43.09 MB)

XML (3.60 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1804

(1804)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Over de groote visschen in 't algemeen, en den walvisch en walrus in 't byzonder.

De groote Visschen, even gelyk alle de overigen, leeven midden in de zee, en haalen nogtans adem gelyk de landsoorten. Zy bewoonen het koud element des waters, en hun bloed is warm, hunne aandoenlykheid zeer leevendig hunne genegenheid voor huns gelyken zeer groot, hunne verknogtheid aan hunne jongen zeer vuurig en kloekmoedig. De wyfjes voeden met de melk, welke haare borsten opleveren, de jongen, welke zy in haaren schoot hebben gedraagen, en die, even als de Mensch en alle viervoetige Dieren, volkomen gevormd ter waereld koomen.

Geen van alle de Dieren der Aarde is een zoo uitgebreid grondgebied ten deel gevallen. Niet slegts de oppervlakte der Zeeën behoort hun toe, maar ook de

[pagina 635]
[p. 635]

afgronden des Oceaans zyn de provincien hunner heerschappye.... Daarenboven zyn 'er groote Visschen, die de Rivieren opzwemmen. Geen geslagt, dat der Menschen, door het vermogen zyner Kunsten geholpen, zelfs niet uitgezonderd, 't welk op de Aarde leeft, heeft immer over een zoo uitgebreid gebied, als dat der groote Visschen, den scepter gezwaaid.

En gelyk men, van den anderen kant, mag gelooven, dat de groote Visschen meer dan duizend jaaren oud worden, mogen wy 'er nevens voegen, dat de tyd zoo wel als de ruimte hun toebehoort; en men verwondere zich derhalven niet, dat de geest der Fabelkunde hen beschouwd heeft als zinnebeelden zoo wel der duurzaamheid als der uitgebreidheid.

Maar indien de groote Visschen zoo veele Eeuwen hebben kunnen leeven, en over zoo wyde uitgestrektheid het gebied voeren, hebben zy alle de omwentelingen der tyden, zoo wel als die der plaatzen, moeten verduuren; en ziet daar hen dan wederom als zoo veele treffende beelden, voor de Zedekunde en de Wysbegeerte, die de kanswisselingen van magt en grootheid in het geheugen herroepen.

Hier stooten de uitersten tegen elkander. De Roos en de Dagleever zyn insgelyks zinnebeelden der onbestendigheid. En welk een onderscheid tusschen het aanweezen van den Walvisch en der Roos! De Mensch zelf, met den Walvisch vergeleeken, leeft niet langer dan de Roos. Naauwlyks schynt hy een stip in de duurzaamheid te beslaan, terwyl een klein getal geslagten der groote Visschen tot aan de gedugte tydperken der groote en jongste omwentelingen des Aardbols opklimt.

De grootste soorten der groote Visschen zyn de tydgenooten dier schrikwekkende omkeeringen, die de oppervlakte der Aarde 't onderst boven gekeerd hebben; zy alleen zyn van deeze vroegste Eeuwen der Waereld overgebleeven; zy zyn daarvan, om zoo te spreeken, de leevende puinhoopen.

De geestdrift des Natuurbeschouwers, de onweders des Oceaans braveerende, om in de Yszeeën deeze leevende Kolossen te bespiegelen, die van de aloude omwentelingen des Aardkloots getuigenis draagen, verdient dan niet meer verwonderinge, dan die des geleerden Oudheidkenners, die zich te midden der brandende Zandwoestynen en der kaale Bergen van Opper-Egypte ver-

[pagina 636]
[p. 636]

voegt, om aldaar de reusagtige gedenkstukken der kunst, de piramiden en half vervallene tempels in oogenschyn te neemen, die hem in 't spoor van de geschiedenis der vroegste tyden des menschelyken geslagts brengen.

Maar hoe zal men het aanleggen, om deeze eeuwige en fiere Dwingelanden der Zeeën, of, laaten wy liever zeggen, deeze oudste Zoonen der Natuure, naauwkeurig waar te neemen? (want de geschiedenis en de overleveringen, zoo wel gewyde als ongewyde, willen, dat de eerste bezielde weezens hun leeven aan de vrugtbaarheid der wateren verschuldigd waren.) En door welke middelen zal men zich vergewissen omtrent de afmeetingen deezer bezintuigde klompen, de houdingen, welke deeze gedugte dieren aanneemen, in hunnen staat van slaapen of waaken, in hunne beweegingen, sneller dan de winden en de golven, in hunne onderlinge gevegten, of met den mensch, hunnen meest geduchten vyand, zints zyne begeerlykheid hem heeft geleerd koophandel te dryven met de traan en het vet, waarvan zy overvloedig zyn voorzien? De Oceaan, die alsdan ten slagveld dient, stelt meer dan eenen hinderpaal tegen de naaspooringen des waarneemers.

Een aanzienlyk getal groote Visschen is 'er, verder, aanweezig, die onderling zoo veele overeenkomst hebben, dat verscheiden oude en laatere Natuurkundigen dezelve ondereen verward hebben. Nog anderen zyn 'er aanweezig, welke men zoo zelden en by zoo lange tusschenpoozen des tyds ontmoet heeft, dat het bezwaarlyk zou vallen, dezelve naauwkeurig te beschryven. Zommigen, eindelyk, die voormaals aanweezig waren, schynen voor altoos te zyn verdweenen; en 'er is reden om te twyfelen, of de grootste der Walvischsoorten niet verdwyne, gelyk zoo veele andere, van welke de tyd de spooren heeft vernietigd.

In haare verborgenste schuilhoeken ontdekt, door het onweerstaanbaar vermogen des menschelyken vernufts overwonnen, zal die soort van den Aardbodem verdwynen; zelfs zal 'er geene hoop meer overblyven, om haar in eenig door de beschaafde Volken nog niet bezogt gedeelte der Aarde wederom te vinden, zoo als men de hoop mag voeden, om, in de onmeetelyke woestynen der nieuwe Waereld, den Elefant van de Ohio en den Magatherium van nieuws te zullen ontdekken... Alles vermindert derhalven op en verdwynt van den

[pagina 637]
[p. 637]

Aardbodem. - De Natuur is niet onsterslyk dan in haar geheel; en indien de menschelyke kunst zommigen haarer werken verfraait en tot volkomenheid brengt, hoe veele anderen vernedert, verminkt en vernietigt zy niet?

De Walvisch is, ongetwyfeld, de grootste leevende Kolossus, zoo om zyne lyvigheid als lengte, die zomtyds wel honderd voeten haalt; maar hy is niet de vreezelykste. De Walrus, de Elefant der Zee geheeten, uit hoofde der harde en scherpe middelen ter verdeediginge, van welke hy voorzien is, is zoo wreed, als de Walvisch en de Elefant zagt van aart zyn; een leevendig kontrast is vooral zyne wreedheid met de zagtaartigheid des Elefants van de oude Waereld. Beiden zyn zwaarlyvig, hebben sterke zenuwen en een dikke huid. Doch zeer onderscheiden zyn de gevolgen van hun lichaamsmaakzel; de eene, zeer zagt van aart, gebruikt zyne wapenen niet dan ter zyner verdeediginge, stoot geene anderen, dan die hem zarren, grieft geene anderen, dan die hem aanvallen, verplet geene anderen, dan die hem weerstand bieden, vervolgt en slagt geene anderen, dan die hem vertoornen. De andere, onverduldig, om zoo te spreeken, over zyne meerdere magt, valt aan op al wat hem onrust baart, werpt zich woedende neder op den ongevoeligsten tegestand, hoont de magt, braveert het gevaar, ziet uit na bloedvergieting, doet den aanval zonder uitgedaagd te zyn, treedt ten stryde zonder mededinging, en doodt buiten noodzaakelykheid.

Der opmerkinge waardig is het, dat de Elefant te midden eens dampkrings leeft, door de brandende straalen der Keerkringszonne onophoudelyk verhit, en dat de Walrus midden in het ys van den Aspunt-Oceaan woont, in dat eeuwig ryk der koude, 't welk de helft des jaars van duisternis is omgeeven.

Maar de Elefant kan geen ander voedzel dan plantgewassen nuttigen; de Walrus heeft eenen prooi noodig: hieruit laat zich alles verklaaren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken