de twee dagen scheren ware reeds een winst van een goed halfuur in de week voor wie voortaan tijd te over gaat hebben...
Men bezint zich echter. Beweert men niet dat wie zich niet scheert neurastheniek wordt; of is het soms net andersom? En zou uw onstoffelijk overschot in het hiernamaals zonder blozen onder de ogen durven verschijnen van monsieur Henri Beyle (in litteris: collega Stendhal) wien het als een heldendaad wordt aangerekend dat hij, in 1812, binst zijn terugtocht uit Rusland in de rangen der Grande Armée - die hij, naar best vermogen, met broodrantsoenen spijsde - binst de barre sneeuwstormen onverstoord voortging zich dagelijks te scheren?
Andere verlokking: terwille van de zuinigheid het meest versleten plunje dragen. En daar zit ge dan in een kaal, getaand jasje, zonder commandeurslintje in het knoopsgat, en met verfomfaaid boordje op de dag dat bezoekers komen op wie ge een selecte indruk had moeten maken: de jonge bibliofiele dame die een roman van uw hand voor een opdracht voorlegt en de commissaris van politie die u even wil spreken over een rood verkeerslicht dat ge voorbij zijt gereden...
De wettige levensgezellin voelt trouwens instinctief het dreigend gevaar waarin gemakzucht en vadsigheid u dreigen te storten. ‘Wilt ge dan een volledige sjoffelaar worden?’ jammert ze. En ze prijst het voorbeeld der Engelsen die, ook als er geen bezoek verwacht wordt, uit consideratie voor hun vrouw, hun smoking aantrekken voor het avondeten.
We zullen dan maar afzien van het laakbare opzet om, voor de rest van ons dagen, een denkershoofd met stekelige haarstoppels te stutten in daadloze handpalmen rustend op eeltige ellebogen. Het ware nochtans zo heerlijk te leven als God in Frankrijk of als Oblomov in Rusland - een Rusland dat nog niet labeurde in vijfjarenplannen vol devotie voor de gruwelijkste Moloch aller afgoden die ‘Arbeid’ heet en - naar het schijnt - de gewillige drommels ‘adelt’ die in hem geloven.
Bij dit lanterfantende toilet kijkt ge langduriger dan vroeger uit het raam naar woud en tuin. Ge merkt bijzonderheden die u vroeger niet opvielen: hoe op deze novemberdag, daar waar alle beuken reeds zijn ontbladerd, twee eiken nog krampachtig hun lovers vasthouden. En Agrippa d'Aubigné, wat wou die ons wijsmaken: Une rose d'automne est plus qu'une autre exquise?...
In mijn tuin staan de laatste rozen - niet ‘als bloemen in de knop gebroken’, maar wel in de knop verrot, met vuilbruine buiten-petalen als waren ze in slijk gesopt.
Dan even beschouwelijk aan de ontbijttafel. Een blik op de klok leert u dat het uur allang voorbij is dat ge, in vroeger dagen, in wind en weer, op weg waart naar de ‘Drie Kleuren’ halte. Thans: