zeer dicht bij het raam. Je hoofd lag in de ronding van zijn arm. In de rechter handpalm hield hij een boek.
Toen hoorde ik voor het eerst je stem.
‘Een flinke vrouw die naast ons zat. Ze schijnt belangstelling te hebben voor je. Nog vroeger ontmoet?’
‘Eerder een brutale verschijning’ zei hij.
‘Dat is toch die Mariette die ik eens bij je nicht te Brugge zag?’
‘Wel ja. Niet interessant.’
‘Loopt ze nog met zelfmoordplannen rond?’
‘Waar haal je toch die dwaze praat vanavond? Laat ons asjeblief over wat anders spreken. Ik leef niet in de intimiteit van die vrouw.’
Je man was zichtbaar in zijn wiek geschoten. Toen hij zich wilde draaien op zijn linkerzijde viel het boek uit zijn handen. Het bedekte je gezicht.’
‘Dat is het verleden’ onderbrak eindelijk Cecile.
Haar stem was plat en grijs als stond ze te spreken in dikke tabaksdamp. Iedereen heeft een verleden maar kent niet die ziekelijke hang er naar. Daarbij - gij die alles schijnt te weten zijt toch nog niet volledig ingelicht. Ik wil u helpen. Onthoud goed het volgende, voor mij is er noch verleden noch toekomst meer. Ik leef alleen in het heden: het ene moment uit het andere in. Ga nu maar’.
‘Ja, Cecile. Maar ik keer terug.’
* * *
Cecile ligt op haar rug. Het hoofd hoog op de kussens. Ze woelt de deken los die vast onder haar kin en achter haar schouders is geplooid. Kromt zich op de rechterzij.
Is dat kloppen? Marius gromt. Dus ook hij heeft het gehoord! Beiden luisteren met volle aandacht. Grint kraakt. Cecile kijkt aan het venster. Donker is de straat. Met zware voorpoten steunt de hond op de vensterbank.
Iemand duwt het tuinhekken open. Het krast geweldig. Die iemand staat nu voor de deur. Klopt. Wacht. Klopt opnieuw. Harder slaat de klopper. Als een bekende stapt de late bezoeker nu op de zandstenen die rondom het huis tegelen. Keert terug. Klopt.
Boven schuift Cecile samen met de hond langs de muur. Traag draait ze de kruk van de kamerdeur. Zo wurgt men iemand! Opgeschrikt duwt ze die gedachte terug. Daalt op de tenen de trap af. Tot voor de straatdeur.
Achter het glazen beschot een man. In de linkerhand een zaklamp. Nooit was een gezicht zo vervaarlijk en tevens zo