De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 608]
| |
1Zo sprak ik tot de heuvels van de republieken:
Mijn kracht is een vloekende berg,
Een leeuwentemmende herder mijn doorzicht,
Mijn goedheid een echte rivier.
De vrede die gij eens zult dragen
Is mijn droef geschenk, zoals geschenken
Van de herfst steeds droef zijn.
Ik kus uw koude koningshals
En warm uw handen met een vrouwelijke merel.
Vergeet mij langzaam als ik U vergeef,
Heel langzaam als oud zilver.
En sprekend tot de heuvels van de republieken
Ik werd een bevende bloem
Tussen de witte vingers van een traan.
| |
2Ik ben de zon, de zomer niet. Ik draag
Een vlies van liefde om mijn hart, als goud
Zijn glans of hout zijn as en dit is geven.
Ook broosbaarheid, maar niet van glas.
Tenslotte de beweging met vingers en aders
Van de gehele stilte des waters.
De branding ken ik niet. Ik ben de zee
En drager van het reukwerk der omarming,
Goede vloeistof. Noem mij vriend, verstuiving:
De boomgaard van mijn borst is groot.
| |
[pagina 609]
| |
3Rustend op een gouden spil ik stond
En ademde met licht en waarheid.
Mijn lippen spraken lenig, als sprongen
Warme tijgers uit mijn mond; en slechts
Het kraken van oud leder kon men horen
Wanneer ik overplantte in een wolk
De wortel van de wind.
Prinsen uit de koudste kontinenten
Stroomden toe, terwijl ik onderwijzend
In het evenwicht, het uurwerk en het water
Het brede huis der bruiloften betrad;
Voorafgegaan door zwaarbeladen ossen,
Gevolgd door al de zwarte dienaars van mijn schaduw.
| |
4En van een prins mijn liefde is de nachtrust.
Zijn worstelende spieren rood geopend
Op der droefheid koele bodems.
Hoe ik mijn lichaam als een bed verlaat
En meervoud word en adem in mijn aarden tempel,
Slapend aan de harde zuil der waarheid.
Ik roep een droom. Ik zoek mijn spijzen
In de stilte van een cactusveld.
Vannacht mijn wolven smolten en God glimlacht.
Ja, ik hinnik in de witte wind.
| |
5In Mondorf is het nacht. De moederziele
Bruid voelt op haar huid
De luie handen van de griezel.
Zal zij morgen zon ontvangen
Of vertederd in een huis
Van deuren en zuivere duiven bezwijmen?
Misschien. Want luister in mijn graafschap.
Zelfs in de hardste zomer huilt een moordenaar,
Wanneer mijn bloedzuigende honden waken.
| |
[pagina 610]
| |
Wanneer mijn edelstenen oog doorboort de huid
Van huizen, waarin jonge vaders
Walgen aan de maaltijd van hun slaap.
Terwijl ik drink met rijke teugen
Aan de zoete vloeistof van mijn schaduw.
Mijn trouwe, giftmengende vriend.
| |
6De wind bestaat uit zeven soorten water,
De zee is een weerspiegeling van de wind
En helder in haar tijdeloze stilstand
Is de stilte de vlezige oorsprong
Van alles dat ontwijdend de aarde bevolkt om te wijden
Of uit de liefde der wolken geboren wordt
En in de duisternis met snelheid sterft.
Van alles dat handelend uitvindt de nieuwe omgeving der sterren
Of ook vergeet de kleine rivieren der vriendschap
Naar de grote zee der bestemming.
Dit is de heilige wil van de stilte:
Alom met handen en voeten aanwezig te zijn
Als lichtgevend water,
Als rustend zeil in het der zeeën evenwicht,
Als witte wol aan het hart van de mens,
Het zwarte schaap der schepping.
| |
7Heilig in de eerstgeworpen steen,
Die ik U gaf en gevend ook mijn lichaam,
Ben ik geworteld als de vijgeboom, de duizendjarige.
Werd ik de stilte, de sterke en stervende roos.
Ik ben bebloed van licht en waarheid,
Maar op mijn schouders voel ik blank
De trouwe handen van mijn schaduw.
Tussen de helse ademhaling der ravijnen
En de zijdige zang van de maan
Getuig ik graag tegen de toekomst van de aarde.
Nu ga ik rustend in de leegte hangen als een pendel
Boven het uitgevreten oor des overvloeds
En zweet, zeeziek van eeuwigheid.
|
|