De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 691]
| |
Johan Daisne
| |
[pagina 692]
| |
land. Zal die Gabin zijn belofte houden om na de oorlog terug te keren naar de Duitse hoeve?... In Passage du Rhin is de tijd der standsaristocratie voorbij. De tegenstelling - belichaamd in twee gewone Franse krijgsgevangenen - luidt nu: intellectueel en kleine man. Maar de erfgenaam der zielsaristocratie schijnt de laatste te zijn: hij, in de diepte van zijn volkse gemoed, blijkt thans de bewaarder van de vreemde, diepmenselijke liefde zelfs voor de vijand: l'or du Rhin. Hij wil niet vluchten, en zal bovendien terugkeren. Naast die ‘dubbelzinnigheid’ welke Passage du Rhin gemeen heeft met Grande illusion, als een soort van kruisantithese, vertoont het meteen in zijn opbouw een parallellisme dat aan Young lions herinnert. Young lions toonde ons parallel de ontwikkeling van het krijgs- en gemoedsverhaal van een Duitse officier (Marlon Brando), een Amerikaans officier en een Joods-Amerikaanse soldaat (Montgomery Clift), elk geflankeerd door het beeld der geliefde tot dat paar waarin de mens pas compleet is. Die paralleltekeningen vertoonden wonderlijke overeenstemmingen, rechte en omgekeerde, en pathetische ontmoetingen in leven en dood. Zo ook - met een bezwaar waarop ik terugkom - in Passage du Rhin. Roger is de knecht-schoonzoon van een Franse banketbakker. Jean een jonge journalist die het bij de mobilisatie opeens tot hoofdredacteur kan brengen, maar verkiest de oorlog niet te voeren avec la peau des autres; zelfs indien la cause était injuste, wil hij als een man het avontuur meeen doormaken. Daarvoor geeft hij zelfs de geliefde prijs, want Florence waarschuwde hem eerlijk: ik ben jong, ik wil leven en goed, - waarop ze een laatste maal van elkaar houden. Roger, het schamele, schuchtere, schrale mannetje uit de bakkerskelder (liedjeszanger Charles Aznavour's rol van zijn leven - een tegenhanger van het Joodje in Young lions), en de intellectuele held (Georges Rivière) ontmoeten elkaar als krijgsgevangenen. Ze worden samen over de Rijn afgevoerd naar een Duits dorp. Een oude, breekbare gemeentesecretaris moet hun het reglement voorlezen (alle intieme betrekkingen vooral met de vrouwelijke bevolking zijn streng verboden) maar een schreeuwmuil van de partei doet voor hem het woord. Aardige herinnering aan Grande illusion waar een feldwebel het reglement opsnauwt voor de krijgsgevangenen, en een grijsgesnorde punthelmgeneraal aartsvaderlijk beaamt: untersagt, meine Herren, strengstens untersagt! Jean en Roger komen als hulp op een boerderij, met name die van de dorpsburgemeester. Wanneer Roger een | |
[pagina 693]
| |
zak aardappelen laat verdonkeremanen door andere krijgsgevangenen, helpt het schalkse huisdochtertje Helga hem gauw uit de Katastrophe, door samen stiekem een lege zak op te vullen met een handvol knollen uit elk der overblijvende zakken. Op een andere keer is zij met Jean in het bos. De vrachtwagen heeft motorpech die hij heimelijk heeft veroorzaakt. Het meisje, dat op hem verliefd is, wil zich geven (onvergetelijk spel van de innig verrukkelijke debutante Cordula Trantow), Jean bezwijkt bijna maar gaat, wanneer hij haar jurk heeft losgemaakt, ermee lopen en ontsnapt met de vrachtwagen naar Frankrijk, het naakte kind snikkend achterlatend in het bos. Jean had Roger verwittigd, maar die heeft geweigerd mee te doen: hij wil zijn vrijheid niet ten koste van wie goed voor hem is. Helga wordt inderdaad door de parteiheld van het dorp tot ‘putain’ gebrandmerkt en weggestuurd als strafwerkster in een verre fabriek. Jean is nu terug in Parijs en werkt in het Verzet. Hij ontmoet weer Florence, die dank zij haar omgang met de collaboratie al een aardig eindje weegs naar haar mooie levensdroom heeft afgelegd. Toch houden ze opnieuw van elkaar. Tot Jean wordt gearresteerd, onbegrijpelijkerwijze vrijkomt en de wijk neemt naar Engeland. Hij leidt er een vrij-Frans dagblad en verwerft zelfs een ereteken. En heel die tijd, de hele oorlog lang, blijft Roger in Duitsland, werkend op land en stal. Wanneer de burgemeester - Hitler heeft reeds de vijftigers en zestigers nodig - wordt opgeroepen, drukt hij Roger weer de hand, zoals hij op de allereerste dag heeft gedaan, en vertrouwt hem huis en gezin toe. Ja, Roger moet zelfs in zijn plaats over het hele dorp wat burgemeesteren, wat hetzelve zich gaarne laat gevallen, want de stille, kleine Fransman met zijn trieste droomblik is hun wel lief geworden. En sinds de oorlog niet meer naar het succes schijnt te lopen, is de parteidorpsheld zijn grote mond gaan houden. Helga is nu terug - haar fabriek werd ausgebombt. Gesmaad als ze eerst door de Fransman Jean werd, probeert zij thans - maar slechts even - de vijandige Duitse te spelen tegenover de Fransman Roger. Daarop heeft Hitler weldra ook de kinderen nodig. En het zoontje Fiebel dat de allereerste dag, aan de tafel waar de burgemeester Roger liet mee-aanzitten, eens met Hitlerjugendstoutigheid opzettelijk de koffie van de krijgsgevangene op deze omstiet, valt thans bij het afscheid huilend de Fransman om de hals. Op een dag brengt de brekelijke gemeentesecretaris het bericht van's burgemeesters dood. De weduwe zakt in elkaar, Roger rent door een beschieting om hulp, dwingt met een pistool de per auto wegvluchtende parteischreeuwer om de zieltogende naar een kliniek te rijden - maar | |
[pagina 694]
| |
het is al te laat. Roger en Helga blijven alleen op de hoeve. En opeens verschijnen daar de geallieerden. En Roger moet met de andere krijgsgevangenen terug naar het vaderland: de oorlog is nog niet om. Hij staat met hen op een wagen, zijn donkere zieleogen uitkijkend naar de verweesde, sprakeloze, bewegingloze gestalte van Helga, tot de witte boerderij achter een bocht van de weg verdwijnt. En weer is Jean in Parijs, en wordt eenstemmig door zijn makkers tot hoofdredacteur van de krant uitgeroepen. Hij bewoont nu een (gesequestreerd) herenhuis, zoals Florence daarvan indertijd droomde, een droom die ze ondanks de ‘gouden tijd’ der oorlogsjaren niet heeft kunnen verwezenlijken. Ze komt Jean afscheid zeggen, voor ze met een miljonair naar Zuid-Amerika vertrekt. Maar aan de trein staat Jean en stelt voor haar te huwen. Ze aarzelt, maar valt weer in zijn armen, vertederd glimlachend: imbécile! Inderdaad, want de krantemakkers moeten Jean tot hun spijt waarschuwen: er is een zeer bezwarend dossier tegen Florence, hij mag de krant niet in opspraak brengen, maar dient te kiezen: Florence of de krant. Hij weigert, in naam van de vrijheid waarvoor zij gevochten hebben en die niet alleen bestaat in dat mooie woord van Tristan Derème (la liberté c'est quand on sonne chez vous à six heures du matin et que c'est le laitier) maar ook in het recht om de vrouw te mogen kiezen die men bemint. Evenwel, de krant blijft op haar stuk. Wanneer Jean het dossier heeft ingezien, slaat hij het Florence in het aangezicht. Ze zoekt niet zich te verdedigen; in het dossier van elke collaborateur steekt nu immers een door hem geredde Jood of résistant; zij is de minnares van de Gestapo-chef geweest, voor zichzelf, al heeft zij daarmee Jean kunnen vrijmaken. En hij zinkt bij haar op de grond, weer gewonnen door haar oprechtheid en hun liefde. Intussen heeft hij Roger ontmoet, die hem, de machtige man uit Londen en van de krant, om een dienst kwam vragen. Roger heeft thuis geen thuis teruggevonden. De zaak is voorspoedig gebleven en zijn vrouw heeft hem niet bedrogen. Maar hij staat weer in de bakkerskelder, en door een valluik snauwt nu zijn vrouw plaats van vroeger zijn schoonmama, of hij niet kan opschieten - de klanten wachten. Zijn vrouw is een romp-vrouw, met een kassa als onderlichaam. Hij is hier voor niemand iets en wil terug naar ‘ginder’, waar hij het gevoel had een eigen betekenis voor anderen te hebben. En Jean, de invloedrijke, helpt hem terug over de Rijn. Hijzelf heeft eerst de krant opgebeld: hij kiest Florence. Maar terwijl hij zijn vriend naoogt over de afgerasterde | |
[pagina 695]
| |
brug, neemt in Parijs iemand de trein en toont de camera een enveloppe bij zijn huistelefoon: ‘Pour Jean’, terwijl Florence's stem van de geluidsband de brief opleest: ‘Ik ben dertig, straks veertig, en bang, voor mij, en voor jou. Dus ga ik maar, voorgoed. Ik laat je het beste: de vrijheid. Wees gelukkig.’
Passage du Rhin is een volmaakt schone film, zozeer dat men over de verwezenlijking niets hoeft te zeggen: elle colle au contenu - en dat zegt alles. Onmiddellijk na de voorstelling kan men misschien, juist door de verwarring van de ontroerend rijke boodschap, in zichzelf strubbelen over twee zaken. 1. Wie is hier nu eigenlijk de held? Er is geen twijfel mogelijk voor jezelf: het is Roger. Want hij is niet als een verstekeling gebleven op die Duitse hoeve, hij heeft de moed gehad te blijven uit eer en liefde voor die goed waren, hij heeft op zijn manier de mensheid gediend, en hij durft terug, in volle bezetting, de andere bezetting thans. Maar Jean dan? Hij is groot bij het begin en bij het eind, maar dikwijls hatelijk tussenin: met Helga verried hij niet de liefde van de vijand maar van een onschuldig mensenkind, in Parijs aanvaardt hij weer de liefde van een schuldige, en zijn verzets-Engeland was zeker nog veiliger dan Roger's Duitse platteland, met op de koop toe een ereteken, en daarna toch de krant en een herenhuis. Het is duidelijk dat (zoals met de Gabin van Grande illusion) de kineast ‘dubbelzinnig’ tegenover hem staat, kritisch en toch sympathiek en dat hindert aanvankelijk. Maar enige uren of dagen later begrijpen we het. Dit is geen rebusfilm: waar is de held? Men heeft ons de mèns in een stel mensen willen laten zien en getoond, en daardoor komen allen er groot uit: de eenvoudige met zijn ingeschapen zuiverheid; de gekwelde, ondernemende, verwarde intellectueel; zelfs Florence, die verkeerd wilde zijn en het toch niet helemaal of blijvend kon worden. En, elk op zijn manier, heeft ten slotte zowel Jean als Roger de liefde voor de vijand gehuldigd en laten overwinnen. Roger voor een Duits meisje, Jean voor een collaboratrice. 2. Het reeds genoemde parallellisme zoals in Young lions, tussen het verhaal van de wederwaardigheden der helden. Ofschoon er in Passage du Rhin maar twee parallelverhalen zijn (Jean en Roger), tegenover drie en meer in Young lions, heeft men als eerste indruk dat de Amerikaanse film ze zuiverder heeft gesteld en uitgewerkt. Heel vreemd: in Young lions moest je ze nochtans zelf ontdekken of duiden, maar dan werden ze ook overtuigend en blijvende winst. Hier, in Passage du Rhin, lijken ze meer gegeven en | |
[pagina 696]
| |
opgedrongen, en men wil er niet helemaal van: het ligt te veel voor de hand, dus verder van de ziel af, bijna soms als een kneep, in elk geval een beetje overbodig. De parallelstroken in Young lions waren als lange golven en kregen daardoor een groter eigen waarachtigheid, de mysterieuze zijnswaarheid van elke voldoende beleefde levenswerkelijkheid. In Passage du Rhin raken de parallellen, vooral naar het eind, elkaar zo veelvuldig, dat ze elkaar afsnijden tot kleine golven. Het gaat in het oog springen, een systeem lijken, waarheid zonder genoegzame werkelijkheid, en dus kunstmatig. Maar zoals men de held niet mag zoeken in deze prent, zou het verkeerd zijn hier de golflengtes te gaan meten. Kritiek wordt onbillijk wanneer ze vergelijkingen hanteert als criterium, terwijl die hoogstens een methode zijn om de eigenheid van een nieuw werk af te lijsten. En Passage du Rhin verdient een lijst waaronder men kan volstaan met te zetten, als men toch wil vergelijken, maar louter historisch dan: heerlijk schoon als dé Grande illusion van W.O. II. |
|