gesloten waren in het gele, uitgemergelde gezicht, had hij het gevoel dat ze in geen geval nog sliep.
Hij liep terug naar de trap, bekeek zich van alle kanten in de spiegel, krabde in zijn droog, rechtopstaand haar en blies op zijn hand om zijn adem te ruiken. Dan daalde hij verder de trap af.
In de grote kelderkeuken, waar een electrisch peertje, grondig bestippeld met vliegenrestjes, een bijna luguber licht verspreidde, trof hij Odiel aan bij het oude, hardstenen aanrecht, waar altijd een geurtje van de afvoer hing.
Odiel spoelde de koffiefilter om onder de kraan en keek even over haar linkerschouder toen ze Arnold hoorde binnenkomen. Ze was nauwelijks zo groot als hijzelf en had dikke, rechte benen, die nog plomper leken door de zwarte, gebreide kousen. En eeuwig, binnen of buiten huis, droeg ze boven haar onveranderlijk zwarte kleren, hetzelfde oude alpenmutsje op haar dikke haarwrong.
Hij wreef zich de handen en keek naar de waterketel op een gasfornuis type 1900.
‘Duurt het nog lang met die koffie?’
‘Zolang het duurt’, antwoordde ze en liep naar het fornuis waar ze koffie begon te zetten. Hij keek haar even na vooraleer op de bank aan de grote withouten keukentafel plaats te nemen. Haar stem, dacht hij, heeft helemaal niet hel geklonken: is er iets gaande?
‘Het is hier bijna zo koud als buiten’, kloeg ze, haar volle aandacht bij het zetten.
‘Ben je nog niet naar de stookketel gaan kijken?’
‘Je weet dat ik dat niet doe, dat ik dat nooit doe en nog nooit gedaan heb, zolang ik hier ben!’
Hij lachte schor.
‘En je vraagt het ieder keer weer’, vervolgde ze.
‘Als je het niet doen wil, als je niet weet hoe er mee om te gaan, dan moet je voor mijn part maar verrekken van de kou.’
‘Dat zou je wel willen!’ riep ze met schelle stem. ‘Daar ben je gemeen genoeg voor, maar de dokter, je arme vader hoog in de hemel (ze keek naar de lage, gewelfde zoldering) heeft er nooit wat op gezegd als ik niet naar de ketel keek. Bovendien...’
‘Ben jij huishoudster en geen meid of stoker,’ onderbrak hij haar. ‘Het is toch dat wat je wilde zeggen, is het niet?’
Odiel antwoordde niet. De koffie verspreidde een snel, droog aroma, dat zich op de meubelen in de sombere keuken scheen vast te zetten en deze als het ware hernieuwde.
‘Hé! Kan je me geen antwoord geven?’