Film en Politiek
Dat film en politiek twee totaal verschillende zaken zouden zijn, die niets met elkaar te maken hebben, is een veel voorkomend misverstand, dat door hen die van dit misverstand profiteren, angstvallig in leven wordt gehouden.
Het is wel zo dat slechts bitter weinig films expliciet over politiek handelen (en de weinige die dat wèl doen, worden nauwelijks vertoond en bekeken), doch impliciet is om het even welke film, - ook degene die zijn uiterste best doet om zich in geen enkel opzicht te engageren, - een politiek feit, en dit om twee redenen:
1. | omdat hij als film noodzakelijkerwijze in een bepaalde verhouding staat tot de realiteit; |
2. | omdat hij het resultaat is van een bepaald produktieproces. |
Laten wij dit even verklaren.
Ook al lijkt de filmkunst op het eerste gezicht dè objectieve kunst bij uitstek, zij is het zeker en vast niet: de cineast beschikt immers over zo'n uitzonderlijk rijk gamma van middelen om de realiteit op persoonlijke wijze te interpreteren (alle z.g. filmische uitdrukkingsmiddelen, van kadrage, via mise en scène, tot montage) dat de moeilijkheid er niet in bestaat de realiteit te subjectiveren, maar wel hoe haar te objectiveren.
‘Interpreteren’ en ‘subjectiveren’ betekent echter dikwijls ‘vervalsen’. De cineast kan zich immers zó laten meeslepen door zijn medium dat hij, bewust of onbewust, de realiteit ànders - soms lelijker, doch meestal mooier - gaat voorstellen.
Wat nefast is voor het politieke aspekt van zijn film, want indien ‘politiek’ betekent: zoeken naar de manier waarop het welzijn van allen kan bevorderd worden, is de politiek zeker en vast niet gediend met een film die de realiteit fraaier voorstelt dan zij in werkelijkheid is, vermits zo'n film de bestaansreden en de noodzakelijkheid van de politiek in het gedrang brengt.
Een voorbeeld: ‘Orfeu Negro’ van Marcel Camus. Dat Camus van Brazilië houdt èn van het filmmedium, en dat hij met beide het beste voor heeft, zal niemand die deze film gezien heeft, durven ontkennen. Deze liefde bracht de cineast er echter toe het voorwerp van zijn liefde te idealiseren en zo het politieke aspect van zijn onderwerp - de ellendige levensomstandigheden van de bewoners der ‘favela's’ - volkomen te verwaarlozen, waardoor ‘Orfeu Negro’ Camus' geliefd Brazilië geen enkele werkelijke dienst heeft bewezen.
Dit in tegenstelling met b.v. ‘Vidas Sêcas’ van Nelson Pereira Dos Santos, die zich erop toelegde de realiteit zo getrouw mogelijk weer te geven en die zo een belangrijk stuk vormt in het dossier dat de dringende noodzakelijkheid van een aantal sociale hervormingen tot onderwerp heeft. Want al is het waar dat geen enkel kunstwerk de loop der geschiedenis kan veranderen, een hele rij van kunstwerken (b.v. al de films van de Braziliaanse ‘cinema nôvo’) kan wel een bepaalde mentaliteit wijzigen (b.v. die van al de Brazilianen die een verkeerd beeld hebben van hun eigen land), en zoiets kan wèl de geschiedenis beïnvloeden.
Om een film te maken is er geld nodig. De meeste cineasten krijgen hun geld van een grote (d.w.z. rijke) producer of van een grote productiemaatschappij, die dan toch weer beheerd wordt door een aantal kapitaalkrachtige individu's. Dat deze producenten ernaar streven hun fortuin te behouden en zo mogelijk te vergroten, is begrijpelijk. Dat zij dus hun geld liefst niet zullen steken in films die weinig of geen geld opbrengen, eveneens. En films die de realiteit tonen zoals zij is, behoren tot die groep van weinig winstgevende films, vermits het grote publiek nu eenmaal niet naar de bioscoop gaat om gekonfronteerd te worden met andermans problemen.
Moeten wij het dan dat publiek kwalijk nemen dat er zo weinig objectieve, realistische films gedraaid worden? Toch niet: deze gemakzuchtige mentaliteit is, met behulp van een hele reeks slogans en drogredenen, grotendeels aangekweekt geworden, en wel door de producenten zelf. Deze zijn immers nog om een tweede reden gekant tegen de objectieve, realistische film: hun vermogen zou immers een van de eerste zijn dat zou vallen indien, ten gevolge van een mentaliteitsverandering veroorzaakt door de filmkunst, bepaalde hervormingen zouden worden doorgevoerd.
Samengevat: de producer wil geen realistische films draaien, omdat het publiek er niet van houdt, en het publiek houdt er niet van omdat de producers dat niet willen.
Om aan deze vicieuze cirkel te ontsnappen en de opbloei van een politiek volwassen cinema in de hand te werken kan men twee dingen doen: ofwel het publiek opvoeden (een moeilijke zaak, in onze publiciteitszieke tijd nog gehoor vinden bij hen die niet uit zichzelf willen leren), ofwel kleine, niet-kapitalistische produktiecentra oprichten. Het is deze laatste methode die de jonge politiek