De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 37]
| |
Niet enkel De GaulleAchtenveertig uur nadat de Gaulle's veto tegen de opening van onderhandelingen met Groot-Brittannië, de vijf partners van Frankrijk, en Engeland, voor een voldongen feit had geplaatst (de ministers van Buitenlandse Zaken, collega's van Couve de Murville, konden daar inderdaad enkel acte van nemen) bracht de Vlaamse Televisie, in uitgesteld relais van de N.T.S., een vraaggesprek met Jean Jacques Servan-Schreiber, auteur van ‘De Amerikaanse Uitdaging’, een Franse bestseller die in negen weken tijd een verkochte oplage van 250.000 bereikte, en waarin schrijver oorzaken en gevolgen van het Amerikaanse technologisch overwicht in de wereld en tot binnen de Europese markt ontleedtGa naar eind(1). Het ontbreken van wetenschappelijke onderzoeksprogramma's op Europees niveau, evenals het gebrek aan selectie en vooruitziendheid bij de technische investeringen, worden daarbij als voornaamste oorzaken van onze achterstand aangestipt. Achtenveertig uur na deze uitzending werd vernomen dat Nederland en België een gezamenlijk initiatief zouden nemen tot oprichting van een Europese Technologische Gemeenschap, die althans in zoverre los zou staan van de E.E.G., dat, benevens de of een aantal leden van Euromarkt, ook andere Europese landen er zich bij zouden kunnen aansluiten. Inspiratie of gelijklopendheid van ideeën? Het feit dat Nederland en België bovendien beslisten de E.E.G.-zittingen voorlopig slechts als passieve waarnemers bij te wonen, bewijst in elk geval dat het in de bedoeling ligt de mogelijkheden tot Europese samenwerking vanuit een andere hoek, een nieuw vertrekpunt onder ogen te nemen, en dan precies op het vlak dat de hoofdredacteur en uitgever van ‘L'Express’ heeft aangewezen als bepalend voor het lot van Europa in de wereld van morgen. Jean Jacques Servan-Schreiber is zeker niet de enige en allicht ook niet de eerste die aangevoeld heeft waar de schoen wringt in de machtsverhouding tussen Europa en de Verenigde Staten. Zijn praktische bevoegdheid op het politiek-economische vlak laat weinig twijfel, maar indien hij met zijn boek en zijn vele artikels die eraan vooraf zijn gegaan, sensatie heeft verwekt, zal het ook mede wel zijn omdat hier een Fransman aan het woord is. Het is immers sedert lang duidelijk dat de koers die generaal de Gaulle vaart, de ontplooiing van Europa tot een volwaardige entiteit op elk mogelijk vlak, afremt. Vanzelfsprekend is het fout daaruit af te leiden dat het Franse staatshoofd - en hij alléén - verantwoordelijk zou zijn voor de kloof die gaapt tussen het Europese ideaalbeeld en de werkelijke toestand. Maar het is nu eenmaal zo, dat degene die openlijk stelling neemt, ook verantwoordelijk wordt gehouden voor de gevolgen daarvan. De heimelijke voorstanders van dezelfde, historisch voorbijgestreefde politiek, de meelopers en de onverschilligen, kunnen zich rustig in het kielzog laten meedrijven en te gelegener tijd nog mee de beschuldigende vinger uitsteken.
Ook al laat hij er geen twijfel over bestaan de houding van zijn president te betreuren, en meer bepaald diens allergie voor elke vorm van politieke integratie, van supra-nationaal gezag, toch geeft Servan-Schreiber als zijn oordeel te kennen, dat ook binnen de beperkingen die aldus aan de groei van Europa worden opgelegd, meer bepaald op het vlak van de technologische samenwerking reeds heel wat betere resultaten behaald hadden kunnen worden. Dat wil met andere woorden zeggen dat géén der zés E.E.G.-partners vrijuit gaat. ![]() DE KLEINE VIJF
Vrij naar Cambronne (Joke in ‘De Nieuwe Gazet’) Het betekent ook dat geen enkele zekerheid bestaat dat het MET Engeland beter zou gaan; wel dat de aansluiting van Groot-Brittannië bij de Euromarkt de mogelijkheden gro- | |
[pagina 38]
| |
ter zou maken. Op voorwaarde natuurlijk dat die mogelijkheden benut worden en dat is volgens Servan-Schreiber nu niet eens het geval. En wij zijn het roerend met hem eens. Of het alternatief, dat inmiddels door de Nederlandse en Belgische regeringen werd voorgesteld, vruchten zal afwerpen, valt derhalve nog evenzeer te bezien.
Met deze voorafgaande stelling worden de verantwoordelijkheden gedeeld en tot hun juiste verhoudingen teruggebracht. Maar de vaststelling dat het voorbehoud ook elders dan in Frankrijk, ook elders dan op het Elysée dient overwonnen, doet niets af aan het principiële ongelijk van degene die weigert onderhandelingen met nieuwe kandidaten voor de Euromarkt te beginnen. Want zulke onderhandelingen lopen niet vooruit op de eindbeslissing. Zij dienen enkel om vast te stellen onder welke voorwaarden die eindbeslissing positief kan zijn voor de aanvrager. Het is een feit dat het Britse isolement na de tweede wereldoorlog, Albion en het continent in economisch, maatschappelijk en menig ander opzicht van elkaar verwijderd heeft, in een mate die niet gemakkelijk te overbruggen zal zijn. Maar het is een Europees belang die bres te dichten.
Is de Gaulle niet de enige die de economische en technische kansen van Europa dwarsboomt, hij is evenmin de enige die de politieke integratie belemmert. De redacteur van de Britse ‘Economist’, die samen met de adjunct-hoofdredacteur van het Duitse weekblad ‘Der Spiegel’ tijdens het bovengenoemd televisie-gesprek zijn Franse collega onder vuur nam, betreurde weliswaar het politieke vacuüm, dat hij terecht als hoofdoorzaak van de Europese afwezigheid in het debat der wereldtenoren aanwees, maar ging daarbij dan toch, gewild of niet, aan een stuk recente geschiedenis voorbij. Het is inderdaad een feit dat Groot-Brittannië, tien jaar geleden, de samenwerking in E.E.G.-verband van de hand wees en de voorkeur gaf aan een Vrijhandelsassociatie met andere Europese landen, precies uit vrees dat binding met de Zes tot afstand van politieke souvereiniteit zou leiden. En het is pas nadat de Euromarkt sterker gebleken was dan de Vrijhandelszone, dat Londen tot ‘inkeer’ kwam. Er is meer dan één reden om zich over deze ontwikkeling te verheugen, maar de geschiedschrijving laat niet toe wat voorafging te verzwijgen. Zoals evenmin vergeten mag worden dat precies de weigering van de Gaulle om Europa ook politiek gestalte te geven, de belangstelling van Engeland heeft aangescherpt. Bij dit alles blijft de bereidheid van Groot-Brittannië, om ook de politieke consekwenties van de Europese integratie te aanvaarden, een zeer groot vraagteken.
De Duitse gesprekspartner in het T.V.-forum, toonde zich heel wat minder ongerust over het Amerikaans technologisch overwicht. Zijn mening was kennelijk dat Duitsland de ‘Amerikaanse uitdaging’ wel aandurft en... aankan. Zijn vrees gold de mogelijkheid, zoniet de waarschijnlijkheid of de zekerheid, dat het IJzeren Gordijn tevens als economische grens van de Euromarkt aanvaard zou worden. Het recht van de Duitsers om voorstanders te zijn van de hereniging der twee landsdelen, wordt niet meer in twijfel getrokken. Althans niet in het Westen, ook al houdt de herinnering aan twee wereldoorlogen een emotioneel bezwaar in stand. Het reële verzet komt van de Sovjet-Unie en van haar zaakvoerders in Oost-Duitsland. Men kan rustig stellen dat dit veto van de Oostelijke kant, sommige politieke strategen in het Westen even welgevallig is als het Frans veto ten aanzien van de Europese politieke integratie. Want het biedt evenzeer de kans om, met verholen tevredenheid, de handen in onschuld te wassen. De Duitse aanspraak op hereniging is immers niet enkel principieel en historisch, zij is ook een factor van macht. De jongste politieke verschuivingen in de West-Duitse Bondsrepubliek hebben overigens aangetoond dat het Duitse nationalisme niet dood is. de Gaulle wil Groot-Brittannië buiten de Europese Gemeenschap houden, in de hoop op deze manier de leidende rol in Europa te kunnen spelen. De handicap, waaronder Duitsland gebukt gaat, geeft hem voorlopig vrij spel, zoals de betreurenswaardige evolutie van het Europese gebeuren in de jongste jaren, ten overvloede heeft bewezen. Voorlopig zeggen wij, want economische macht is politieke macht, en economisch staat West-Duitsland ten opzichte van Frankrijk nog altijd wel iets beter gekwoteerd.
Wij, kleinere deelgenoten in het wankele Europese verbond, zien ongaarne de Franse hegemonie. Maar de mogelijkheid van een Duitse overheersing, spreekt ons ongetwijfeld even weinig, zoniet nog minder aan. De wens van de Lage Landen, om Groot-Brittannië tot de Euromarkt te zien toetreden, berust dan ook niet enkel op een economisch belang, maar evenzeer op de verzuchting een derde tegengewicht te vinden voor een weinig aanlokkelijk alternatief. Maar, men hoeft zich geen begoochelingen te maken. Komt dit Europa, met Engeland, tot stand, en zelfs al zouden daarin alle problemen van economische en technische aard opgelost geraken, dan nog zouden we af te rekenen krijgen met enorme moeilijkheden. Politieke moeilijkheden, gegrondvest op het nationalistische gevoelen van elk der drie grote deelgenoten. Deze moeilijkheden zouden vermoedelijk alles in de schaduw stellen wat we totnogtoe in de ‘Europese tijd’ hebben meegemaakt. Zij zouden, vanwege de dragers der zuivere Europese gedachte, nog veel meer geduld en diplomatiek doorzicht vergen. Ook zonder de Gaulle zou de weg | |
[pagina 39]
| |
naar de waarachtige Europese eenwording en samenhorigheid bijzonder steil en glibberig zijn. Men is zich daarvan te weinig bewust, omdat men zich blind staart op de houding van de Franse president, die er overigens zelf voor zorgt alle schijnwerpers op zich gericht te krijgen, zodanig dat alles wat naast of achter hem staat, volledig in het duister blijft.
Meteen is de rol van de kleinere E.E.G.-partners voor een verre toekomst duidelik uitgestippeld en de noodzaak voor hen om een gemeenschappelijke politiek te voeren aangetoond. De betekenis van Benelux wordt daarmee nogmaals beklemtoond en dat is beslist niet overbodig. Want in de loop der jongste jaren is de belangstelling voor dit eerste integratie-initiatief grotelijks gedaald, omdat men meende dat het, in het bestek van de ruimere Europese eenwording, voorbijgestreefd was. Na de teleurstellende bijeenkomst der ministers van Buitenlandse Zaken op 18 en 19 december 1967 te Brussel, heeft men in kringen van het Elysée verklaard, eventuële nadelige gevolgen voor Frankrijk niet te vrezen, omdat ‘zolang het Frans-Duitse akkoord bestaat, er, van de kleinere bondgenoten, geen gevaar kan uitgaan’. De samenstelling van het Televisie-forum dat aanleiding was tot deze bijdrage, had in dit opzicht iets symbolisch. Het waren Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië, die met elkaar van gedachten wisselden. Vermits het een initiatief betrof van de Nederlandse Televisie-Stichting, zal hier van miskenning van de kleinere Europese landen wel geen sprake geweest zijn. Men haalde eenvoudig de gevolgtrekking uit een feit. De Nederlandse vertegenwoordiger in dit paneel, hoofdredacteur van de ‘Haagse Post’, speelde enkel de rol van moderator. Hij deed zich daarbij echter gelden als een waarachtig gespreksleider en een gelijkwaardig ‘debater’ mede in naam van de afwezigen. Mocht dit ook in de praktijk zo worden, dank zij de samenhorigheid van degenen die men thans onmondig houdt.
Frans Strieleman |
|