uit West-Europa leveren kon. Otto P. Reijs leerde daar Jan van Nijlen, Frans Werfel, Henderik van Loon, Reinoud Herreman, Jan Greshoff, André Derain, Eugène Montfort, A. Bernard, Maurice Roelants en de hemel mag weten wie nog kennen. Otto P. Reijs tekende al die koffiehuispraatjes op... en Jan Greshoff publiceerde of verzamelde die, nauwgezet en “met de puntjes duidelijk op de i”.
Volgens Greshoff was O.P. Reijs een Limburger, die in 1881 in Mheer was geboren, in Brussel had gestudeerd, in Parijs en Londen had gewoond, maar verder het reizen in het bloed had...
O.P. Reijs werd eens ontdekt en geïnterviewd door J. Van Zomeren-Badius en hij liet zich bij die gelegenheid ontvallen dat Jan Greshoff en hij, eigenlijk volle neven waren. Zijn moeder en die van Greshoff waren zusters en waren geboren Buizen!
J. Van Zomeren Badius, alias Jan Greshoff, was soms “op reis” en praatte graag met zichzelf.
Omstreeks die tijd, in de jaren twintig dus, verscheen er allerhande dichterlijke proeven en wonderlijk proza van allerhande schrijvers, die O.P. Reijs in geen West-Europees koffiehuis had ontmoet. Zo maar op goed geluk een stel namen: Joseph Josephin, A.L. Van Kuyck, Angèle Baedens, Quiselius, Duco Perkens, Bodor Guila, Kristiaan Watteyn, W.C.K.V.N. Edgar du Perron.
Duco Perkens, die dik bevriend was geraakt met Eddy du Perron en met Pascale Pia, trok vooral de aandacht. Tot in “Nederland” van augustus 1926 H. Scholte berichtte:
“Het Woord” brengt ons voorts de mededeling dat de Vlaamse dichter Duco Perkens, geboren 1899 te Paramaribo, in januari van dit jaar te Cap Martin overleed. Met een voorliefde juist voor de mislukten en ten ondergeganen onzer literatuur, heb ik het werk van Duco Perkens vrij nauwkeurig gevolgd: een merkwaardig ontwricht dichterleven, tragisch in zijn overmoed, typisch in zijn cosmopolitisch Cendrars-karakter en in zijn vroegste uitingen niet geheel zonder talent’.
Urbain van de Voorde, in ‘Bij gebrek aan ernst’ (zijnde de volledige werken van Duco Perkens die in 1926 van de pers kwamen) besprak de overledene uitvoerig.
Sommige kritieken vonden het werk onbelangrijk maar gingen toch bij Stols informeren naar biografische gegevens.
Misschien hadden ze meer inlichtingen gevonden bij E. du Perron, die ook met Duco Perkens, Kristiaan Watteijn, Bodor Guila en Joseph Josephin onder één laken lag.
Men kan niet anders zeggen dat du Perron zich graag in een waas van mysterie hulde, dixit J. Greshoff. Wellicht was vriendschap met Pascal Pia daar niet zo vreemd aan. Deze had niet alleen Rimbaud aardig nagedicht maar zich ook gewaagd aan Baudelaire. Zo goed dat de paus der Baudelaire-kenners in de bekende Pleiade-reeks een proza-gedicht opnam, dat gegarandeerd Pascal Pia was, en uit de handschriftenverzameling van Mr. E. du Perron stamde!
‘Ik heb Mien Proost met een jongen gezien’, wist H. Marsman in 1929 te vertellen.
Het definitieve démasqué leverde geen jongen maar wel een heer op leeftijd op, die H. Klomp heette. ‘Mien Proost’ was in de letterkunde verzeilt geraakt via ‘De Gemeenschap’. Haar bundel ‘Het middelbaar onderwijs’ had Henri Borel in verrukking gebracht.
De mystificatie van Menno ter Braak, als Juffrouw Thea Poortman bezorgde Anthonie Donker en het ‘Critisch Bulletin’ grijze haren.
Het geval zat zo:
Menno ter Braak ademde in de vaste overtuiging, dat men artistieke kritiek in de typische kool-en-geitsparende stijl van prof. Donkersloot zonder veel moeite in serie kon laten aanmaken. Volgens ter Braak hadden zij het typische Hollandse Blubokarakter, opgebouwd op het schema van heel ruime liefde voor de grote en mooie dingen in de wereld (die er zoveel zijn!) enerzijds en van de benepen criticasterij van kleine eenzijdige zielen anderzijds.
Ter Braak noemde dit schamper ‘'n typisch geval van taalverkalking’.
Bovendien vond Anthonie Donker de kunstkritiek van ter Braak volgens zijn voor-oorlogse begrippen wel iets te satanisch uitgevallen.
Toen dan in 1935 ‘Politicus zonder partij’ verscheen, zou hij ter Braak wel gekapitteld hebben, als... als de Forumgroep niet zo gevreesd was. Dus vroeg hij de lezers van het Critisch Bulletin hun oordeel over een lijstje boeken... Daar stond als bij razend toeval natuurlijk ‘Politicus zonder partij’ tussen.
ter Braak las het, wreef zijn lorgnet schoon en fabriceerde volgens de Donkersloot-Donker-methode een gematigd-ethische, gematigd-berispende, gematigd-prijzende, gematigd-gematigde beoordeling. De lit. Cand. Thea Poortman kon onmogelijk achterdocht wekken.
Anthonie Donker beoordeelde de beoordeling, vond dat Thea Poortman telepatische gaven had en publiceerde. Alleen verbeterde hij enkele barre uitdrukkingen van Thea Poortman, die hem te ‘gewaagd’ toeschenen.
De woorden ‘arrogant, zelfverzekerd en iets over stekende oogjes achter een lorgnet’ schrapte hij maar voor alle zekerheid. In het Forum-nummer april 1935 zette Thea haar lorgnet weer op, veranderde van seks en lichtte Donker bij... Er ontstond een deining van formaat, ter Braak waardig...
Marsman nam als S. Waas met zijn vers ‘Rood front’ (1932) het tijdschrift ‘Links richten’ in de maling. Marsman als een wazig proletarisch dichter mocht er wezen! Daarmee leverde hij het indirecte bewijs dat Greshoff het juist gezien had, toen hij ‘Forum’ als een omgekeerde ‘Nieuwe Gids’ definieerde. In elk geval is het opvallend dat de twee belangrijkste jaartallen in de Nederlandse literatuur, die van 1880 en 1930, ook bijzonder rijk waren aan mystificaties. Zou het dan waar zijn, dat zonder dit alles het beeld der Vaderlandse Letteren, oncompleet blijft zonder carnaval... zonder het bal masqué der schoonheid, zonder de rest van ter Braaks Verloren Paradijs?
Lambert Jageneau