ging ingezet, die men nog moeilijk zou kunnen stuiten.
De ‘Instruction collective’, die kardinaal Mercier in 1906 tot de schoolhoofden richtte, kan beschouwd worden als een vrij trouw beeld van de opvattingen van die tijd: ‘L'enseignement universitaire, dans la mesure ou il initie le jeune homme à une action générale sur la société doit, en Belgique, être donné en français. Le flamand y prend une place circonscrite par les exigences professionnelles et par notre intérêt patriotique à favoriser la littérature de la moitié de la population belge.
Le juge, l'avocat, l'ingénieur agricole ou industriel doivent apprendre la langue de leurs clients et de leurs subordonnés. Certains perfectionnements peuvent être apportés encore, sans doute, à l'enseignement professionnel des universités, mais ils garderont un caractère secondaire.
Les Flamands qui voudraient flandriciser une université belge n'ont pas assez réfléchi au rôle supérieur auquel doit prétendre une université. Si leur revendications étaient acceuillies la race flamande serait, du coup, réduite à des conditions d'infériorité dans la concurrence universelle’.
Twee jaar later zou kardinaal Mercier zijn standpunt samenvatten in een beruchte uitlating: ‘Une université flamande? Jamais.’
Later zou men zelfs in de hoogste kerkelijke kringen inzien, dat kardinaal Mercier een flater had begaan.
Terwijl de ‘kraaiende hanen’ Huysmans, Franck en Van Cauwelaert hun campagne voor een Vlaamse universiteit te Gent voerden, zat men te Mechelen met de handen in het haar. Men besefte wel het gevaar van een concurrerende rijksuniversiteit die in het hart van Vlaanderen gelegen, in het Nederlands zou doceren. Maar Leuven vernederlandsen was ondenkbaar in de ogen van de bisschoppen.
Zij wilden wel een Vlaamse katholieke universiteit, maar dan buiten Leuven. Te Antwerpen bijvoorbeeld.
Wijlen minister Aloïs Van de Vijvere werd door de bisschoppen zelfs belast met een informatie-opdracht bij de Vlaamse katholieke vooraanstaanden. Deze laatsten aanvaardden de ‘K.U.A.’ niet, zodat zij nooit het licht zag. De Vlaamse katholieken wilden blijven genieten van de internationale faam van ‘Leuven’.
Na veel herrie en ondanks veel tegenstand werd de Gentse rijksuniversiteit in 1930 volledig vernederlandst. Te Leuven had de inrichtende macht een andere weg gekozen: de langzame verdubbeling.
Na de vernederlandsing van Gent geraakte men te Leuven enigszins in paniek en werden tot in 1935 elk jaar tientallen nieuwe Nederlandstalige leerstoelen opgericht.
In dit verband moge verwezen naar de toespraak, die Mgr. Coppieters, bisschop van Gent ter gelegenheid van een promotie in de theologische faculteit hield: ‘De Vlaamse hemel is somber. Ik, bisschop van Gent, die ter plaatse ben, kan ervan getuigen en wij, meer dan iemand, zien al de gevaren welke de studenten die aan de neutrale universiteit studeren, bedreigen... Het is hoog tijd om de vervlaamsing uit te breiden tot een volledige universiteitsinrichting’.
Na de eerste schrik vertraagde het tempo van de verdubbeling en gedurende lange tijd zou Leuven een franstalige universiteit blijven... met ‘faciliteiten voor de Vlamingen’.
Na de tweede Wereldoorlog geraakten de Vlaamse leergangen quantitatief op het peil van de Franse leergangen. Leuven telde in feite twee universiteiten, ook al behield zij streng unitaire structuren.
Tot in 1961 bleef Leuven vrijwel gespaard van taalherrie. In de eerste grote ‘mars op Brussel’ van oktober 1961 waren er geen slagzinnen over Leuven.
De vlaamsgezinden hadden andere katten te geselen: de afschaffing van de talentelling, de vastlegging van de taalgrens, de ‘faciliteiten’ in de Brusselse randgemeenten, de sanering van de taaltoestanden in de Brusselse agglomeratie zelf.
In de parlementaire debatten, die de goedkeuring van de taalwetten van 1963 voorafgingen, werd Leuven praktisch onbesproken gelaten. De Franse aanwezigheid te Leuven werd op dat ogenblik nog aanvaard door de Vlaamse katholieken. Zij aanvaardden zelfs een aantal ‘faciliteiten’ voor de franstalige professoren, met name een Franse school voor de kinderen van het academisch personeel en een franstalige administratieve dienst.
Deze toegevingen werden mogelijk gemaakt door een aantal beslissingen, die in Vlaamse katholieke kringen als zovele overwinningen waren onthaald, o.m. de aanduiding van een adviserende prorector en een wetenschappelijk raadgever per taalstel, twee vice-rectoren en twee secretarissen-generaal, alsook de splitsing van de faculteiten.
De Vlaamse C.V.P.-politici namen hiermede vrede, de studenten niet.
In die jaren begonnen de studentenleiders geleidelijk hun aandacht van het louter culturele af te wenden. Zij wierpen zich hals over kop in het studentensyndicalisme. De Vlaamse beweging, die de studenten te Gent en te Leuven gedurende zo lange tijd hadden geschraagd, werd door deze studentengeneratie in het teken van de democratisering geplaatst.
Te Leuven hadden de franstaligen zich het meest geroerd met het oog op de taalwetgeving. In het eerste jaar van de regering Lefèvre-Spaak kwam de beruchte ACAPSUL tot stand, de vereniging van franstalig academisch personeel van de Leuvense universiteit. Zij deed stappen bij de bisschoppen, klopte bij de regering aan, keurde moties goed en stelde zelfs een manifest en een witboek op. Reacties kwamen van de Vereniging der Leuvense Professoren, de vereniging ‘Vlaamse Leergangen’ en later ook van de Vereniging van Vlaamse Professoren, die onder druk van de omstandigheden opgericht werd.
Tot in november 1964 lag de klemtoon op de volledige splitsing en de