De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–[Vervolg: Over het satanisme van Charles Baudelaire]expressie van de zieke en verbitterde dichter, die al zijn ressentiment spuit op het land dat het gastvrij heeft ontvangen. De postuum uitgegeven ‘Journaux Intimes’ (bevattende: ‘Fusées’, ‘Mon coeur mis a nu’ en ‘Carnets’) zijn als een ontwerp autobiographie (une autobiographie pétarde) te beschouwen, die van ‘le plaisir aristocratique de déplaire’ van Baudelaire getuigen. In deze bundel staat de befaamd-beruchte uitlating: ‘Il y a dans tout homme, à toute heure, deux postulations simultanées, l'une vers Dieu, l'autre vers Satan. L'invocation à Dieu, ou spiritualité, est un désir de monter en grade; celle de Satan, ou animalité, est une joie de descendre’. Eveneens treffen we hier een fragment van een gebed van Baudelaire aan: ‘Ne me châtiez pas dans ma mère, et ne châtiez pas ma mère à cause de moi. - Je vous recommande les âmes de mon père et de MarietteGa naar eind(2). Donnez-moi la force de faire immédiatement mon devoir tous les jours et de devenir ainsi un héros et un Saint. Baudelaire heeft ook een vertaling gegeven van de werken van Edgar Allan Poe. De ‘Oeuvres Complètes’ van Charles Baudelaire zijn uitgegeven bij Conard te Parijs (1922-1953) in 19 delen (waarvan 5 correspondentie) voorzien van onmisbare kritische aantekeningen door Jacques Crépet en Claude Pichois. ‘Les Fleurs du Mal’ en de ‘Journaux Intimes’ zijn sindsdien ook in een tweede kritische uitgave verschenen bij Corti te Parijs. Deze uitgave werd door George Blin bewerkt. De ‘Oeuvres Complètes’ zijn in 1955 in twee prachtbanden uitgekomen bij ‘Le Club du Meilleur Livre’, deze editie is echter niet in de handel. Voor de honderdste sterfdag is het complete werk chronologisch geordend (incluis brieven en vertalingen) verschenen in 3 forse banden bij ‘Le Club Français du Livre’. Deze uitgave werd verzorgd door Yves Florenne. Een goed hanteerbare éénband-uitgave is verschenen in de serie ‘Pléiade’, waarvan de derde editie in 1961 is uitgekomen, opnieuw bewerkt door Claude Pichois. | |
II. Strijd om de schoonheidHet leven van Baudelaire was niet mooi, maar ook hijzelf heeft hieronder geleden. In het prozagedicht ‘A une heure du matin’ verzucht hij: ‘Mécontent de tous et mécontent de moi, je voudrais bien me racheter et m'enorgueillir un peu dans le silence et la solitude de la nuit. Ames de ceux que j'ai aimés, âmes de ceux que j'ai chantés, fortifiez-moi, soutenezmoi, éloignez de moi le mensonge et les vapeurs corruptrices du monde; et vous, Seigneur mon Dieu! accordez-moi la grâce de produire quelques beaux vers qui me prouvent à moi-même que je ne suis pas le dernier des hommes, que je ne suis pas inférieur à ceux que je méprise!’ Ook de volgende regels zeggen boekdelen: - Ah! Seigneur! donnez-moi la force et le courage
De contempler mon coeur et mon corps sans dégoût!
Men moet geestelijk volwassen zijn om Baudelaire te kunnen lezen, verstaan en waarderen. Als men echter geleerd heeft met deze gedichten om te gaan, dan wordt men keer op keer verrast door het onuitputtelijk schone dat hier geboden wordt. Men zal Baudelaire niet vanuit een dogmatische of ethisch vooroordeel mogen lezen en men mag zijn gedichten ook niet uit het samenhangend geheel van ‘Les Fleurs du Mal’ losmaken. Het is een boek, met een begin en een eind, waar alles weloverwogen geordend op zijn plaats staat en een heel speciale zin en betekenis juist vanuit het geheel verkrijgt. Baudelaire verweet terecht zijn rechters met deze elementaire grondregel geen rekening te hebben gehouden. De sleutel tot de veelomstreden ‘Fleurs du Mal’ en tot de esthetica van Baudelaire ligt m.i. in het reeds genoemde gedicht ‘Invitation au Voyage’: | |
[pagina 25]
| |
in werkelijkheid is het de dichter zèlf, die zich naar het onbekende land van de schoonheid uitgenodigd voelt en die nu op zijn beurt zijn geliefde uitnodigt om met hem mee te gaan, | |
La, tout n'est qu'ordre et beaute.In het hiermee corresponderende, gelijknamige prozagedicht (Spleen de Paris, XVIII) staat de volgende kostelijke opmerking: ‘Tu connais cette maladie fiévreuse que s'empare de nous dans les froides misères, cette nostalgie du pays qu'on ignore, cette angoisse de la curiosité? Il est une contrée... où tout est beau, riche, tranquille et honnête, où la fantaisie a bâti et décoré une Chine occidentale, où la vie est douce à respirer, où le bonheur est marié au silence. C'est là qu'il faut aller vivre, c'est là qu'il faut aller mourir!’ De eerste gedichtenreeks van de bundel, waarin ook ‘Invitation au Voyage’ opgenomen is, ‘Spleen et Idéal’, duidt het thema van heel het boek aan: de spanning tussen de alledaagse werkelijkheid, gedetermineerd door de kosmische gevolgen van de erfzonde en het heimwee naar het verloren paradijs van de volmaakte schoonheid. De eerste gedichten: Correspondances en de cyclus over La Beauté (17-21) geven reeds een voorsmaak van het ‘Idéal’. De ‘Spleen’ biedt ‘le spectacle ennuyeux de l'immortel péché’, waar de tijd, deze grote vijand, dreigt het leven op te vreten: - ô douleur! ô douleur! le temps mange la vie.
De dichter voelt zich in de wereld van de ‘Spleen’ even reddeloos en ongelukkig als ‘L'Albatros’ geplaatst op het dek van een schip:
Le poète est semblable au prince des nuées
Qui hante la tempête et se rit de l'archer;
Exilé sur le sol au milieu des huées,
Ses ailes de géant l'empêchent de marcher.
Met ‘le goût de l'Infini’ in zijn hart, ‘cet admirable, cet immortel instinct du beau’ smeekt hij:
Emporte-moi, wagon! enlève-moi frégate!
Loin! Loin! ici la boue est faite de nos pleursGa naar eind(3)
Dan de verzuchting van de dichter:
Comme vous êtes loin, paradis parfumé!
En zijn haast vertwijfelde vraag:
Est-il déjà plus loin que l'Inde et que la Chine?
Er zijn maar weinig mensen, die zo hartstochtelijk naar schoonheid hebben verlangd, als Charles Baudelaire. In het prozagedicht ‘Le mauvais vitrier’ wordt de dichter woedend op de glazenmaker, omdat deze geen glazen heeft, die het leven ‘en beau’ laten zien: ‘J'examinai curieusement toutes ses vitres, et lui dis: ‘Comment? vous n'avez pas de verres de couleur? des verres roses, rouges, bleus, de vitres magiques, des vitres de paradis? Impudent que vous êtes! Vous osez vous promener dans des quartiers pauvres, et vous n'avez pas même de vitres qui fassent voir la vie en beau!’ Ook zijn er maar weinig mensen, die van de ondoorgrondelijkheid van de schoonheid zo sterk onder de indruk waren, als hij. In zijn ‘Hymne à la Beauté’ vraagt de dichter gefascineerd:
Viens-tu du ciel profond ou sors-tu de l'abîme
O Beauté?
Hij is zich bewust van het dubbele gezicht (infernal et divin) van de aardse |