Tsjechische schrijvers breken censuur
Na de recente veroordeling van vier Russische schrijvers wegens ‘subversieve propaganda en activiteiten’ en de scherpe kritiek die ingevolge dit proces weer eens is losgebarsten op de Sovjet-censuur, bereikt ons thans verheugender nieuws uit een ander communistisch land.
Te Praag heeft het congres van de Tsjechoslovaakse schrijversunie een reeks besluiten genomen, die de bevestiging brengen van de reeds eerder waargenomen liberalisatie van het geestesleven in dat land.
Als nieuwe voorzitter van de schrijversunie werd de Joodse hoogleraar Eduard Goldstücker verkozen. Goldstücker, die als hoofd van de Duitse afdeling verbonden is aan de Karel-universiteit van Praag en die vooral naam heeft gemaakt als Kafka-kenner, was een der voornaamste slachtoffers van de Tsjechische Stalinisten. In 1953 werd hij tot levenslang veroordeeld wegens ‘staatsondermijnende activiteiten’, en eerst na de val van president Novotny is zijn volledige rehabilitatie aan de orde gekomen.
De ruimere armslag, waarover de Tsjechische intellectuelen thans beschikken, is trouwens een eerste rechtstreeks gevolg van de likwidatie van Novotny en zijn opvolging als partijleider door Dubcek in het begin van de vorige maand. Men mag aannemen dat deze literaire revalorisatie een facet is van de politieke versoepeling met een meer op het Westen ingestelde onafhankelijkheid, die hoe langer hoe duidelijker in communistische satellietstaten zoals Zuidslavië, Polen, Roemenië en nu ook Tsjechoslowakije wordt vastgesteld.
Alhoewel daarvan in de notulen van het congres officieel geen gewag wordt gemaakt, mag men eveneens aannemen dat met de terugkeer van Goldstücker ook andere Tsjechische schrijvers, die onder het beleid van Novotny het zwijgen werden opgelegd, opnieuw aan bod zullen komen. Met name Ludvik Vaculik, Ivan Klima en Antonin Leihm, die destijds omwille van hun ongebondenheid uit de communistische partij werden gestoten en sindsdien niet meer aan het woord zijn gekomen.
Een ander belangrijk besluit van het congres is de uitgave van een nieuw literair tijdschrift onder de naam ‘Literarny Listy’. De redactie wordt samengesteld door alle medewerkers van het vroegere ‘Literarny Noviny’, dat jarenlang het toonaangevende letterkundige periodiek in Tsjechoslowakije was, maar dat het grootste gedeelte van zijn representativiteit verloor toen het, onder impuls van Novotny, onder toezicht werd geplaatst van het ministerie van Cultuur en Onderwijs. Een onmiddellijk gevolg van deze staatscontrole was het feit, dat het blad van een gemiddelde oplage van 130.000 exemplaren in enkele weken tijd terugviel op 30.000 nummers, terwijl verschillende medewerkers spontaan of gedwongen ontslag namen.
Blijkbaar met dit voorbeeld vóór ogen, werd door het schrijverscongres zeer duidelijk gesteld, dat in de bedrijvigheid van het nieuwe literaire tijdschrift elke inmenging van overheidswege resoluut van de hand zal gewezen worden. Dat dergelijke eis kan gesteld en aanvaard worden is op zichzelf reeds betekenisvol.
In een land waar de intellectuele gemeenschap altijd nauw betrokken is geweest bij de politieke evolutie, mag de thans doorgevoerde liberalisatie van het geestesleven dan ook beschouwd worden als een belangrijke stap naar de verdere democratisering van het staatsbestel. Wat dan weer niet wil zeggen, dat men zich onmiddellijk aan een spectaculaire ommezwaai mag verwachten want vrijheid van meningsuiting dekt in de landen achter het Gordijn toch nog altijd een ander begrip dan bij ons.
R. Van de Velde