Is het onze schuld dat de Noordnederlander bij het woord gracht denkt aan b.v. de Keizersgracht, en dat dààrin nooit oude koeien liggen?
De samenstellers van woordenboeken beweren wel dat ze met de vermelding (ZN) geen veroordeling bedoelen, maar in de realiteit van de Noordnederlander komt het daar wél op neer. Des te meer waardeer ik dat Prof. J.L. Pauwels in het Winkler Prins Woordenboek met encyclopedische informatie, 1958, naast de zuidneerlandismen zoals ‘fleuris’, ook noordneerlandismen zoals ‘foekepot’ aanstipt.
Nog enkele vragen van dat soort:
1. Waarom staat in Koenen achter het woord schoon (beau): ‘het gebruikelijke woord is mooi’? Alsof het woord schoonheid niét gebruikelijk was, maar wél het woord mooiheid. Het naamwoord schoonheid bewaart toch de betekenis (beau) die verworpen wordt in het bijvoeglijk naamwoord.
2. Waarom is appelaar literaire taal (ZN) (zie Koenen), terwijl de woorden gortig, belazerd, een toetje (dessert), akefietje (akefietje opknappen), griet, wiedes (nogal wiedes) niet als Noordnederlands worden vermeld?
3. Waarom staat er in Koenen achter het woord tuinman ook het woord hovenier, maar dan met de vermelding ‘literaire taal’? Is hovenier geen prachtig woord, en gebruiken wij dat niet in Vlaanderen, ook in de ‘volkstaal’, zoals trouwens het woord hof?
4. Waarom mag het woord kleed niet gebruikt worden voor vrouwenkleding, maar moet het jurk zijn of japon? En waarom moet men zeggen positiejapon? Zwanger is een aanvaard woord, zwangerschap eveneens, maar het mag niet worden: zwangerschapskleed, zwangerschapsjapon, het moet worden: positiejapon. Kan het dwazer?
5. Waarom mag er in een Vlaams weekblad (in een bijdrage over een Vlaams renner) geschreven worden ‘Hij heeft een mooi pakkie aan’, maar mag er in geen Hollands blad over een Hollands renner geschreven worden ‘Hij heeft een zwart broekske aan’? Is de vertrouwelijke verkleinvorm ie zoveel beter, fijner en duideker dan de vorm ske?
Tot welk geknoei dergelijke nabootsing leidt, bewijst een krantenartikel van een jong Vlaams journalist. Hij heeft het o.a. over een bakkie koffie, over grieten, over een gehaaide verleider - maar in datzelfde artikel staat dan kopvalling, volle gas. Vreselijk.
6. Waarom zouden de Noordnederlandse gezegden a priori sterker en beter zijn dan de Zuidnederlandse? En waarom zouden de Noordnederlanders onze wendingen niet kunnen begrijpen, terwijl wij de hunne moeten begrijpen? Een voorbeeld: een taalverbeteraar schrijft in een Vlaams weekblad dat ‘iemand op zijn plaats zetten’ een letterlijke vertaling is van het Franse ‘remettre quelqu'un à sa place’, en dat de juiste vorm luidt ‘iemand op zijn nummer zetten’. Als argument wordt dan aangevoerd: zoals de Fransman de wending ‘mettre quelqu'un sur son numéro’ hoegenaamd niet zou begrijpen omdat ze een letterlijke vertaling is uit het Nederlands, zo begrijpt de Noordnederlander niet ‘iemand op zijn plaats zetten’, omdat het een letterlijke vertaling is uit het Frans. Wat natuurlijk onzin is, want voor een Vlaming die nooit de wending ‘iemand op zijn nummer zetten’ gehoord heeft, klinkt ze beslist even vreemd als voor de Fransman ‘mettre quelqu'un sur son numéro’. Daarom is in dit voorbeeld de vorm ‘iemand op zijn plaats zetten’ duizendmaal beter, zelfs al zou dat een letterlijke vertaling zijn uit het Frans; ook wie die vorm voor het eerst hoort, kan de bedoeling raden.
En ik vraag dan die verbeteraar:
- waarom moeten Vlaamse studenten in het college van een Noordnederlands professor aan een Belgische universiteit wél begrijpen: ‘Wat een ratjetoe!’, en zouden de Noordnederlanders niét begrijpen: ‘Wat een soep!’ of ‘Wat een hutsepot!’?
- waarom moeten de Vlamingen zich gewennen aan ‘Dat kan mij geen fluit schelen’ of ‘Dat kan mij geen laars schelen’ (Koenen), terwijl geen enkel Vlaming ooit die uitdrukking gebruikt?