De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–Luister- en kijkonderzoek bij de B.R.T.1. Initiatieven bij onze burenBij de meeste Europese radio- en televisieïnstanties werden de laatste jaren systemen voor luister- en kijkonderzoek opgebouwd, die de leiding daarvan de mogelijkheid moeten bieden een zo precies mogelijk inzicht te krijgen in het luister- en kijkgedrag in hun land. Het gaat er niet alleen om te berekenen hoe groot deze dichtheid is voor de nationale programma's, want buiten deze kwantitatieve opzoekingen moeten ook motieven-enquêtes kunnen georganiseerd worden. Dit laatste is slechts mogelijk nadat men reeds een hele tijd de luister- en kijkdichtheid heeft berekend. Verder is het van zeer groot belang bestendig op de hoogte te zijn van de penetratie der buitenlandse programma's, bv. de piratenzenders. Dit probleem heeft vanzelfsprekend ook een belangrijk politiek aspect, bv. in tijden van internationale spanning. Bij het overschouwen van de in het buitenland aangewende methodes moet worden vastgesteld dat het tot nog toe in Frankrijk gevolgde systeem onmogelijk kan aanvaard worden. Iedere dag wordt getelefoneerd naar 400 personen, die volledig toevallig worden gekozen, om hun mening te vragen over de televisieprogramma's van de vorige dag. Een privé-firma berekent op een minimum van tijd de resultaten. Een dergelijk wisselend paneel is moeilijk aanvaardbaar. Bovendien worden, door het gebruik van de telefoon, grote gedeelten van de sociale groepen, die vermoedelijk de interessantste zijn, uitgeschakeld. Voor de radio worden geen opzoekingen verricht. Wel moet worden gezegd, dat de | ||||
[pagina 11]
| ||||
ORTF op dit ogenblik bezig zou zijn met de organisatie van een degelijk luister- en kijkonderzoek. Meer verwondering wekt de o.i. gebrekkige organisatie van het luister- en kijkonderzoek in West-Duitsland.Ga naar eind(1) Voor ieder van de vijf ‘Länder’ werden 50 personen uitgekozen (in totaal 250 respondenten dus) die dagelijks, eveneens per telefoon, telkens ondervraagd worden over de televisieprogramma's van de vorige twee dagen. Met een dag verschil moet men dus tweemaal over dezelfde programma's responderen. Ingevolge de kenmerken van het onderzoek onder de vorm van enquêtes, zullen hier voorzeker belangrijke discrepanties ontstaan voor dezelfde programma's bij dezelfde personen. Opvallend is voorzeker het kleine aantal respondanten. De dichtheidspercenten moeten dan ook dikwijls berekend worden op een zeer klein aantal antwoorden (20 tot 30), zodat twijfel rijst in verband met de betrouwbaarheid. Bovendien is dit getal antwoorden regelmatig zo klein dat moet worden afgezien van iedere berekening. Heel anders is de toestand in NederlandGa naar eind(2), waar na enkele pogingen in de schoot van een paar omroepverenigingen, de NRU/NTS dit probleem wetenschappelijk aanpakte en in 1965 startte met een continu-onderzoek, zowel voor radio als voor televisie. Er werden twee panels van ieder 1.800 respondenten getrokken, één voor de radio en één voor de televisie. ![]()
Rik HOEDEMAEKERS
1954: radio-journalist bij de B.R.T. 1960: redactiesecretaris 1966: Hoofd van de Studiedienst. In het hierbij afgedrukte artikel verdedigt de steller een persoonlijke mening die niet bindend is voor de B.R.T. De onderscheiden respondenten krijgen wekelijks een dagboek toegestuurd waarop zij invullen wanneer zij geluisterd, resp. gekeken, hebben (om de week wisselend radio en televisie). Zij geven tevens een waardeoordeel voor de onderscheiden programma's (van 1 tot 10). De praktische organisatie en de elektronische verwerking van de gegevens werden toevertrouwd aan een privé-onderneming. De kosten liggen er voor onze verhoudingen zeer hoog. Er wordt echter waardevol werk geleverd. Wij weten weinig over de methode die gevolgd wordt bij het luister- en kijkonderzoek bij de R.T.B. Wij ontvangen wel regelmatig hun dichtheidspercenten, maar deze verschillen zo sterk van de resultaten in andere landen, dat zij wel even tot nadenken stemmen. Verder rijst twijfel in verband met de preciesheid van het R.T.B.-panel. De paar cijfers waarover wij in dit verband beschikken wijzen op de mogelijkheid van een niet volledige representativiteit. Ten slotte nog een woordje over de mechanische systemen voor de registratie van de kijkdichtheid. Deze systemen dragen verschillende benamingen, naar gelang de firma's die ze aanwenden, bv. TAM-meter of INTO-meter (T.A.M. = Television Audience Measurement in Groot-Brittannië, of Televisie Analyse Maatschappij in Nederland, INTO-MART = Instituut voor Technisch Marktonderzoek te Hilversum). Het principe van de metingen is eenvoudig: aan een bepaald aantal televisietoestellen - (die een representatief panel vormen) - wordt een kleine bandopnemer gehangen, die op bevel, - door een geluidsteken, - begint te registreren, een paar seconden voor de aanvang van de onderscheidene reklameuitzendingen. Dit is althans het geval te Hilversum. De bandopnemers worden stopgezet door een gelijkaardig signaal. De bandjes worden om de week | ||||
[pagina 12]
| ||||
door enquêteurs opgehaald en vervangen door andere. De op deze manier berekende kurven zijn perfect, maar bezorgen vanzelfsprekend alleen maar kwantitatieve gegevens. De werkmethode (inschakeling van enquêteurs en apparatuur) is zeer duur, zodat de kosten ervan zonder enige twijfel uit de opbrengst van de reklame moeten worden gedekt. Dit is vooralsnog onmogelijk in België, vermits de wet van 18 mei 1960 reklame in radio en televisie verbiedt. | ||||
2. De organisatie van het proefonderzoek van de B.R.T.In november 1966 werd besloten in de maand februari 1967 een proefonderzoek te organiseren, uitgaande van de Nederlandse dagboekenmethode. Het heeft ons geen moeite gekost deze methode aan te wenden, omdat zij ons werkelijk de beste lijkt. Iedere dag moesten de respondenten hun dagboek invullen door met een kruisje de kwartieren aan te duiden tijdens de welke zij hadden geluisterd of gekeken. Het proefonderzoek was dus uitsluitend kwantitatief en er werd geen waardeoordeel gevraagd. Het is waarschijnlijk, dat met deze methode nog vergissingen gebeuren. Deze zullen echter heel wat kleiner zijn, dan bij mondelinge ondervragingen, hetzij per telefoon, hetzij door enquêteurs. Bij dergelijke ondervragingen moet de respondent zich telkens herinneren, welke programma's hij de vorige dag heeft gevolgd. Het grote gevaar bestaat dan ook, dat hij zal antwoorden volgens zijn gewoonten en niet volgens de werkelijkheid, hetgeen vermoedelijk oorzaak zal zijn van belangrijke discrepanties. Langs de radio (de drie programma's) en de televisie werden oproepen gericht opdat kandidaat-respondenten zich bij de Studiedienst zouden aanmelden. Op enkele dagen tijd beschikten wij over ca. negenduizend adressen. Uit dit aantal werd een panel getrokken, dat geografisch en professioneel een zo juist mogelijke weergave was van de bevolkingsstructuur in de provincies Antwerpen, West- en Oost-Vlaanderen, Limburg, de arrondissementen Halle-Vilvoorde, Leuven en Brussel-Hoofdstad (plus de zes randgemeenten). Er werd, bij de samenstelling van het panel, ook rekening gehouden met de geslachten, de leeftijdsklassen, de rangschikking van de gemeenten en zover maar enigszins mogelijk, ook met de politieke overtuiging. De maand februari 1967 werd uitgekozen omdat deze precies vier weken omvatte, hetgeen overeenstemt met een volledige programmatiecyclus van de televisie en tweemaal deze van de radio. Het panel omvatte 1.800 respondenten, waarvan de grote meerderheid zeer getrouw de dagboeken heeft ingevuld en teruggestuurd. Een nadeel was natuurlijk het feit, dat februari de meest typische wintermaand is, zodat de dichtheidspercenten er het hoogst liggen. Dit bezwaar kan echter worden opgevangen door vergelijkingen met Nederland en met privé-onderzoekingen in Duitsland. | ||||
3. Kontrole op het onderzoekEen Adviescollege van sociologen van de drie universiteiten werd samengesteld, dat belast is met de bestendige controle op het luister- en kijkonderzoek. Het omvat de professoren:
| ||||
4. Kritiek op de gevolgde methodeZowel in de schoot van het Adviescollege als daarbuiten werd enige kritiek uitgeoefend op het feit, dat een beroep werd gedaan op vrijwilligers om als respondenten op te treden. Hoe kan op deze kritiek worden geantwoord? In de eerste plaats door het stellen van een andere vraag. Bestaan er in België voldoende betrouwbare officiële statistieken, die de basis kunnen vormen voor een degelijk panel? Eén voorbeeld: de indeling van de professionele statistieken van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, het Rijksinstituut voor de Maatschappelijke Zekerheid en de Rijksdienst voor Tewerkstelling zijn alle verschillend. In het gunstigste geval kan men teruggrijpen naar het panel, dat is overgebleven van de algemene volkstelling van 31 december 1961, die dus reeds meer dan zes jaar oud is. Men kan zich voorstellen welk een volume werk zou vereist zijn om te trachten op basis van deze gegevens een a-select panel samen te stellen. Hoevelen zijn reeds verhuisd of overleden? Het is waarschijnlijk, dat bij de aanwending van een vrijwilligerspanel, de bekomen resultaten iets te hoog zullen liggen. Niets bewijst echter, dat zulks het geval zou zijn. Hierbij kan een tweede vraag worden gesteld. Wegen die paar percenten op tegen het (of de) miljoen(en), die de samenstelling en de bestendige kontrole van een a-select panel zouden kosten? Ten slotte gaat het om beleidsstatistieken voor de Raad van Beheer en de Algemene Directie van de B.R.T. Hierbij komt het er vooral op aan zo juist mogelijk te weten hoe de algemene luister- en kijkkurve verloopt en hoe de verhoudingen zijn onder de onderscheiden programma's. Wat mij betreft, ik aarzel geen ogenblik mijn voorkeur uit te spreken voor een goed gestratifieerd vrijwilligerspanel. Dit biedt o.m. het voordeel onmiddellijke resultaten af te werpen. Niets zou dan waarschijnlijk beletlen, dat de verkregen cijfers op bepaalde tijdstippen worden gekontroleerd door het organiseren van bv. geografisch beperkte enquêtes. Onze cijfers kunnen natuurlijk ook vergeleken worden met de Nederlandse en de Westduitse. Alhoewel de resultaten van dergelijke onderzoekingen vanzelfsprekend strikt vertrouwelijk zijn en niet voor publikatie bestemd zijn (althans niet globaal) | ||||
[pagina 13]
| ||||
kan toch wel gewezen worden op een opvallend parellellisme met beide bovenvermelde landen. Bovendien mag ik er voorzeker nog op wijzen, dat ons vrijwilligerspanel werkelijk niet zo slecht was samengesteld en uitstekend heeft gewerkt. Ik zou alle kritieken hebben aanvaard indien mocht gebleken zijn, dat de respondenten een overdreven voorkeur voor de B.R.T. zouden hebben laten blijken. Dit is voorzeker niet het geval geweest en ik mag wel verklappen, dat de spreiding over de andere zenders opvallend groot was (zowel voor radio als voor televisie) en zeker dubbel zo groot als in Nederland. | ||||
6. De resultaten van het B.R.T.-proefonderzoekHet proefonderzoek, dat dus beperkt bleef tot het meten van de luister- en kijkdichtheid, - en ook kan beschouwd worden als een administratieve training, - heeft m.i. uitstekende resultaten afgeworpen. Bij de organisatie van een dergelijk onderzoek moet rekening worden gehouden met een bepaalde overrapportering in het begin, die meestal na vier tot zes weken verdwijnt. (Sommige sociologen menen echter, dat deze periode langer duurt). Op het einde van ons eigen proefonderzoek (na vier weken dus) meenden wij reeds een begin van deze daling vast te stellen. Een grote moeilijkheid bij de interpretatie van de verkregen resultaten ligt in het feit, dat wij geen enkele terugblik hebben. Wij zijn dus voorlopig aangewezen op vergelijkingen met Nederland, hetgeen niet altijd zonder enig gevaar kan geschieden. Er zijn niet alleen nog tamelijk belangrijke verschillen in de bevolkingsstructuur, maar bovendien speelt in Nederland voorzeker nog in zekere mate de trouw aan de omroepvereniging. Zonder enig cijfer te publiceren kunnen wij wel vermelden, dat de uit het proefonderzoek te voorschijn gekomen kurven volledig parallel verlopen met deze in Nederland, zij het op een nog iets te hoog niveau. Steeds rekening houdend met het feit, dat wij niet beschikken over vroegere resultaten en met de overrapportering, hebben wij voor het eerst een inzicht gekregen in de verhoudingen tussen de onderscheiden programma's. Ik durf gerust mijn hand in het vuur steken voor de juistheid van deze cijfers. Verder mag natuurlijk wel verklapt worden, dat de cijfers enige verrassingen inhielden, zowel voor de radio als voor de televisie. Indien men dus door een proefonderzoek, waarbij op geen enkele enige ervaring kon gesteund worden, reeds een flink inzicht krijgt in de algemene luister- en kijkkurve evenals in de onderlinge verhouding van de onderscheiden programma's, dan is, geloof ik, dit resultaat werkelijk niet gering. Er moet hierbij nog rekening worden gehouden met het feit, dat dit proefonderzoek zeer vlug werd georganiseerd en dat slechts kon gerekend worden op één part-time medewerker. De kosten zijn zeer laag uitgevallen. | ||||
7. En de toekomst?Op het ogenblik dat dit artikel wordt geschreven is te Gent en omgeving een tweede proefonderzoek bezig om te trachten een a-select panel samen te stellen. Het zal in ons land wel één van de allereerste pogingen in die zin zijn. Wij hebben voor deze proef kunnen rekenen op de bereidwillige medewerking van de dienst voor de Radio- en Televisietaksen. Spoedig echter zal het Adviescollege een beslissing moeten nemen over de definitieve keuze van de wijze waarop het panel zal worden samengesteld. Voor mijn part heb ik er nooit een geheim van gemaakt, dat mijn voorkeur gaat naar een goed gestratifieerd vrijwilligerspanel. Niemand zal echter op het ogenblik van de beslissing kunnen zeggen, dat niet alle mogelijkheden ernstig werden overwogen, welke ook deze beslissing weze. Het is vanzelfsprekend, dat een dergelijk onderzoek continu moet zijn. Later kunnen daar motieven-enquêtes worden bijgevoegd. Bij de eenvoudige berekening van de dichtheidscijfers moeten echter onmiddellijk waarderingscijfers worden gevoegd. Voor de bestudering van de resultaten van dergelijke onderzoekingen mag men zich echter niet blindstaren op percenten. De frekwenties moeten steeds tegelijkertijd voor ogen worden gehouden. Ten slotte komen deze cijfers maar tot hun recht, indien zij op regelmatige tijdstippen kunnen worden geanalyseerd, o.m. door het berekenen van: a) ‘crossings’, die een beeld moeten geven van bv. de geografische of professionele spreiding, b) correlaties, bv. tussen bepaalde sociale groepen en programma's, c) de nauwkeurigheidsgrenzen, d) de seizoenschommelingen, die van het grootste belang zijn voor de programma-investeringen, e) de trend, die een beeld moet geven van de werkelijke vooruit- of achteruitgang van de B.R.T. bij het publiek. Het berekenen van deze gegevens, dat met de huidige computers geen enkel probleem stelt, zal ons moeten toelaten te zeggen, hetgeen onlangs de socioloog van de VARA, de heer Van Poelgeest, over de enquête van de N.T.S./N.R.U. verklaarde: ‘Wij weten, dat op sommige aspecten van ons onderzoek kritiek wordt uitgeoefend. Wij hechten er echter belang aan.’
Rik Hoedemaekers |
|