beurde verplaatst naar Vietnam, is een dramatische vergissing en een kaakslag voor het publiek.
Een dramatische vergissing: wanneer een toneelschrijver ons vraagt van het bijzondere te gaan naar het algemene, uit een concreet geval besluiten te trekken die algemeen geldend zijn, dan wordt die algemeenheid des te breder naarmate het bijzondere geval afstand neemt van de actualiteit, en het geestelijk genot van de toeschouwers wordt groter naarmate hun de intellectuele mogelijkheid wordt geboden het bijzondere geval zélf te transponeren op de actualiteit die zij zélf kennen.
Een kaakslag voor het publiek: wanneer een toneelschrijver of wanneer vooral bewerkers van een toneelstuk, het nodig vinden ons met de neus op de actualiteit te duwen zoals dat gebeurt in ‘Man is man’, dan wijst dat op een onderschatting van de intellectuele vermogens van het publiek, dat in zijn achterlijkheid niet in staat wordt geacht welke transpositie ook te maken.
Inderdaad bestaat zelfs de mogelijkheid dat het algemene volkomen op de achtergrond wordt gedrukt en dat sommigen in het stuk in de eerste plaats de uitdrukking gaan zien van zeer persoonlijke en tijdelijke politieke visies. De bewerkers laten zich op dat punt in de programmabrochure tegenstrijdig uit, maar wel kan worden gezegd dat, mochten zij een politieke bedoeling gehad hebben, zij ook hiérin jammerlijk mislukt zijn, want het zal lang duren vóór de wereldopinie inzake het Amerikaanse beleid in Vietnam zal worden beïnvloed door experimenteel toneel van dit gehalte.
Wat men deze bewerking kan verwijten naast haar uitdrukkelijke gerichtheid op de actualiteit, dat is haar sterk allegorisch karakter. Geen enkel personage is een mens, het zijn allen symbolen die op geen enkel ogenblik tot leven komen en die ons dus ook volkomen onberoerd laten.
Het is waar dat Brecht zeer dikwijls deze emotionele onbewogenheid bij het publiek opzettelijk nastreeft. Dramatisch lijkt mij dat echter een zwakke plek en de regie van ‘Man is man’ heeft deze karaktertrek nog aangedikt door een speel- en spreekstijl in te voeren die niet alleen door zijn brulpathetiek en onnatuurlijke bombast, maar ook door zijn niets aan de verbeelding over latend scatologisch en genitaal realisme, zeer nadrukkelijk herinnert aan de Antwerpse Poesjenellenkelder. Waar het gezelschap van Neel Van Cakenberghe echter in ‘Ourson en Valentijn’ en ‘De Leeuw van Vlaanderen’ deze stijl bewust overdrijft en parodieert en aldus een positieve bijdrage levert tot de culturele bewustwording van het schaterende publiek, daar overdrijft Walter Tillemans nauwelijks minder maar laat ernstige twijfels bestaan aangaande de bewustheid van de overdrijving en aangaande het inzicht tot parodiëren. Dit inzicht immers had de enige verontschuldiging kunnen zijn voor zoveel wansmaak. De toeschouwer wordt zich echter op geen enkel ogenblik bewust van een bedoeling tot parodie, omdat het hele geval met zoveel dodelijke ernst en morele krampachtigheid is opgezet. Is het waar dat Brecht dit stuk bedoeld heeft als een ‘Lustspiel’ en dat, volgens Tillemans in de programmabrochure, de op- en neergaande kansen tussen individu en groep een komische en vermakelijke indruk moesten maken, dan mogen wij ook op dit gebied spreken van een totaal verloren partij.
Wansmaak inderdaad is het leitmotief in deze rampzalige produktie. Niet alleen de spreek- en speelstijl lijdt aan dit euvel, ook de decorbouw(?), de schildering, de kostumering, de grimering én de muziek (ondanks Paul Dessau en het Berliner Ensemble) zijn schreeuwelijk en ontberen ieders sfeerscheppende kwaliteit. Het is immers niet voldoende enkele als symbool bedoelde cerebrale elementen in te voeren om de betekenis daarvan op de toeschouwers te doen overslaan: toneel is een kwestie van geloof en intuïtie, zowel bij de toeschouwer als bij de acteur, en geloof is een kwestie van het hart, veeleer dan van het verstand.
En zo kunnen wij tenslotte dit stuk ‘Man is man’ situeren in de algemene hedendaagse tendens in de kunst, ot deshumanisering. Deze kunst die de mond vol heeft over humaniteit en menselijke waarden is bezig een uithollingsproces te ondergaan waardoor zij alle menselijkheid en ieder contact met de gemeenschap zal verliezen, omdat zij een taal spreekt die de gemeenschap niet verstaat. De kunstenaar is een man die een taal spreekt, anders dan die van de anderen. Niet dat hij geen verstandige dingen mag vertellen, maar hij moet ze vertellen op de hem eigen manier: hij moet de ‘waarheid’ suggereren, hij moet een beroep doen op intuïtie en gevoel. Kunst moet tot het hart spreken, en doet ze dat niet, laten wij dan liever luisteren naar een deskundige uiteenzetting of een verstandig boek lezen, inplaats van onze tijd te verknoeien met pseudokunst zonder inspiratie.
Herman Buskens