Geestesleven - wetenschappen
Herinneringen aan Lieven Gevaert
Geniale pionier van Vlaanderens nijverheid (1868-1935)
28 mei 1968, zal het honderd jaar geleden zijn, dat Lieven Gevaert, de stichter van de bekende fabriek van fotopapier en filmen, te Antwerpen geboren werd.
Hij stamde uit een bescheiden gezin en verloor zijn vader, toen hij pas drie jaar oud was.
Hij werd opgevoed door zijn moeder, die zijn eerste medewerkster was, en het bleef haar leven lang. Hij bezocht de lagere school en begon te werken op veertienjarige leeftijd. Hij stelde belang in al wat fotografie betrof, en kende de levensgeschiedenis van Joseph Nicephore Niépce en Louis Daguerre van buiten.
Op tweeëntwintig jarige leeftijd durfde hij het aan, geholpen door zijn moeder, een fotografisch atelier in te richten in de Montignystraat, te Antwerpen. Hij kon dat doen, dank zij een geldschieter, die twintigduizend frank investeerde in deze zaak.
De wilskracht en het zakelijk doorzicht van Gevaert hebben het bedrijf op wonderbare wijze doen groeien. Weldra werd een naamloze vennootschap gesticht en een fabriek gebouwd te Mortsel. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog bedroeg het kapitaal reeds over het miljoen; bij het overlijden van Lieven Gevaert, in februari 1935, was het bedrijfskapitaal tot honderd miljoen gestegen.
Volgens de balans op 31 december 1967 bedroeg het kapitaal van de Gevaertvennootschap twee miljard, met een reserve van meer dan een miljard frank. Er bestaan niet veel bedrijven, die in dergelijke mate uitbreiding namen. In Amerika ken ik er een paar, die tot vergelijking kunnen dienen: b.v. de Ford-Motor Company, die ik tijdens de laatste oorlog gelegenheid had te bezoeken. Henry Ford stichtte zijn zaak in 1903 met een eigen kapitaal van 28.000 dollar. Toen ik de zaak bezocht bedroeg het kapitaal één miljard dollar.
Naast de Belgische vennootschap Gevaert-Fotoprodukten, bestaan er echter filialen en fabrieken in Frankrijk, Duitsland, Verenigde Staten, Brazilië, Argentinië en elders; Gevaertpapier en Gevaertfilmen zijn reeds soortnamen geworden.
In 1954 werd ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van de zaak, door het Davidsfonds een merkwaardige studie van 200 blz. uitgegeven, over de mens Lieven Gevaert en over zijn werk. Wat wij hier optekenen, zijn slechts enige herinneringen aan onze ontmoetingen met deze pionier op industrieel gebied, die tevens een hardnekkige, onwrikbare flamingant was, en, niettegenstaande zijn soms strenge blik, een buitengewoon hartelijk, zachtmoedig, karaktervol mens.
Mijn eerste ontmoeting dagtekent uit mijn studententijd. Door Julius Hoste Jr, de latere Minister van Openbaar Onderwijs, die mijn makker aan de Vrije Universiteit van Brussel was, ben ik bevriend geraakt met zijn vader, de uitgever van Het Laatste Nieuws en De Zweep. In de eerste jaren van deze eeuw stichtte hij De Vlaamse Gazet, die vijf centiem kostte, terwijl Het Laatste Nieuws toen één cent kostte. Ik werd dadelijk medewerker aan De Vlaamse Gazet, die volgens vader Hoste een blad voor intellectuelen moest zijn. Ik schreef daarin over de Vlaamse studentenbeweging, over de Nederlandse kongressen, en over kunst en letterkunde.
Zo maakte ik kennis met wijlen Herman Mulder, die te Antwerpen een blindengesticht bestuurde en druk bezig was met de inrichting van een tentoonstelling van schilderijen, ten bate van het werk voor de blinden. Ik zocht M. Mulder op, teneinde een vriend, die schilder was, gelegenheid te bieden zijn werk tentoon te stellen. Ik slaagde. Twee schilderijen van die autodidakt werden aanvaard. Bij de opening van die tentoonstelling werd ik voorgesteld aan de heer Lieven Gevaert, natuurlijk als medewerker aan De Vlaamse Gazet. Lieven Gevaert gaf mij de raad de Encycliek De Rerum Novarum te bestuderen en daarover te schrijven. Ik kende ‘Arm Vlaanderen’ van Teirlinck en Stijns, en bestudeerde de Encycliek. Kort nadien werd een meeting aangekondigd, waarop Priester Daens over de Encycliek zou spreken. Ik ging luisteren. Het Daensisme, de kern waaruit de Christen-Volkspartij groeide, was de hevige vijand van de toen almachtig heersende conservatief-katholieke regering.
Op de eerste rijen zaten vooraanstaande katholieken, zoals Carton de Wiart en Renkin. Ik meen mij te herinneren, dat daar ‘A bas la calotte’ gehuild werd, zoals onlangs door de Leuvense studenten. Dat heeft Renkin en Caron de Wiart niet verhinderd enige jaren later vooraanstaande leden te zijn van katholieke regeringen, die tot 1914 de macht in handen hadden. Ik schreef mijn artikel en zond een Vlaamse Gazet naar Gevaert. Het beviel hem.
Hij was zeer begaan met het lot van de arbeiders en van zíjn arbeiders in het bijzonder. Hij beschouwde zich steeds als een medewerker in het bedrijf. Bij een volgende ontmoeting, op een vergadering van een Vlaamse vereniging, sprak hij mij daarover weer aan. Hij had het initiatief genomen