Kunst en literatuur
Geknielde Hercules
Het was redelijkerwijze niet mogelijk en toch zag ik het met eigen ogen gebeuren.
Met het zware buizenstel van de centrale verwarming boven zijn hoofd geheven kwam Vukovic briesend door de zaal gestormd. Hij had het lompe metalen blok met enkele forse rukken uit de muur gesleurd en begon met dit vervaarlijke wapen aan een wilde achtervolging op de gillende Sneyers die hals-over-kop een toevluchtsoord zocht, uitgerekend onder mijn stoel.
Janos Vukovic was een boom van een vent met een fenomenale kracht. Over zijn krachtpatserijen deden in het asiel de meest exuberante verhalen de ronde, die slechts voor de helft met fantasie waren gekruid. Legendarisch was zijn exploot in de tuchtcel, waar hij drie bewakers met de koppen tegen elkaar bewusteloos had geknokt. Minder baldadig maar al even indrukwekkend was zijn prestatie toen hij voor een weddenschap de logge biljarttafel aan een kant tot schouderhoogte van de grond tilde en vervolgens naar de andere kant van de zaal sleepte. Met het uitbreken van de centrale verwarming voegde hij een nieuw record toe aan het palmares van zijn ongewone spierkracht.
Men noemde Vukovic in de omgang de Zigeunerkoning, en ook dat romantisch epitheet was slechts gedeeltelijk gefantaseerd. Alhoewel niemand precies wist waar en wanneer hij geboren was, werd algemeen aangenomen dat hij deel had uitgemaakt van een rusteloze nomadenstam die, de hemel mag weten waarom, van de Macedonische hoogvlakten naar deze lage contreien was uitgezwermd.
Zoals Hercules, Samson en andere delirische geweldenaars was Vukovic een man van goedaardige inborst. Hij leek bijna een beetje beschaamd om zijn buitensporige gestalte en de explosieve energie die daarin zat samengebald. Met zijn lome bewegingen wekte hij soms de indruk dat hij die energie zo behoedzaam mogelijk van schokken wilde vrijwaren, zoals een vrachtrijder die dynamiet vervoert in zijn tientonner. Hij was een minzaam man, Janos Vukovic, maar als hij een van zijn vreselijke driftbuien kreeg dan ontplofte het dynamiet in een adembenemende knal en richtte een rokende verwoesting aan. Dat gebeurde af en toe in het asiel en het was, helaas, ook eenmaal gebeurd buiten het asiel.
Zo stond Vukovic dan met dat loden en lekkende buizenstel hoog boven zijn hoofd en dreigend vóór mij, terwijl Sneyers zo klein mogelijk onder mijn stoel zat weggedoken.
Iedereen in de omgeving had vierklauwens zijn heil gezocht in de vlucht, en ik zou dat voorzeker ook gedaan hebben als ik er de kans en de tijd toe gekregen had. Ik zat echter Flaubert te herlezen, en al is het dan altijd weer boeiende lectuur, op dat onzalige moment was de ‘Education sentimentale’ mij van luttel nut. Ik had nooit een verkeerd woord gehad met de Zigeunerkoning maar aan zijn uitstulpende ogen was duidelijk te merken dat hij niet van plan was mij te sparen als hij, samen mét mij, dat kreng van een Sneyers kon verdelgen.
Toen ondernam Gerrit-met-de-afgesneden-vingers in een opwelling van begenadigde roofzucht een moedige actie die eigenlijk een laffe aanval in de rug was. Het was de kans van zijn leven. Al maanden, misschien al jaren, zat hij afgunstig te loeren op het attractieve hoofddeksel van de Zigeunerkoning. Een oude soldatenmuts uit de eerste wereldoorlog. Een echte piottendot met vooraan een vrolijk bengelende rode kwast. Een ornament een koning waardig.
Gerrit maakte een sluwe omtrekkende beweging, berekende zijn sprong als een kat, en griste met een vlugge greep de muts van het hoofd van de niets vermoedende Vukovic, die verrast en weerloos verstijfde en niet eens wist wie de struikrover was.
Op dat moment kwam de versterking aanrukken. Zes bewakers stormden grijpensgereed de zaal binnen, gewapend met rinkelende handboeien en plompe ploertendoders.
Maar het was niet meer nodig. Janos Vukovic, de oersterke Vukovic, liet langzaam het metalen blok zakken en zakte zelf wenend op de knieen, de god van de zigeuners implorerend deze onmenselijke beproeving van hem weg te nemen.
Toen gebeurde, tegen alle logica in, nog iets veel wonderlijker. Zo wonderlijk dat mijn adem stokte als bij het aanschouwen van een mirakel. Gerrit-met-de-afgesneden-vingers, die in andere omstandigheden wellicht niet zou teruggedeinsd zijn voor een moord in koelen bloede om de hand te leggen op zulke begerenswaardige buit, kwam schoorvoetend naderbij en reikte zwijgend de soldatenmuts aan de geknielde Zigeunerkoning die dan maar eerst, van pure dankbaarheid en vreugde, volop in snikken uitbarstte.
De rode kwast had nog nooit zo vrolijk gebengeld.
Lieve jongens.