der partijfunctionarissen aan specialisten, aan managers. Geleidelijk aan werd aan de ondernemingen meer vrijheid gegeven wat organisatie en besluitvorming betreft. Er werd uitgekeken naar het scheppen van mededinging, materiële prikkels en meer democratie langs arbeidersraden om.
Hoofdzaak was rentabiliteit geworden.
De problemen stapelden zich op en politieke implicaties bleven niet uit. Men stelde vast dat men verplicht werd veel dieper te gaan dan enkele oppervlakkige wijzigingen. Alles moest herzien worden: van de voortbrenging, langs de prijsvorming om tot de consumptie. De perspectieven van de handel met niet-socialistische landen stelden weer andere problemen, zoals de manier waarop men de verwrongen waarde van de nationale munt als betaalmiddel kon doen aanvaarden in het Westen. De vlag dekte immers de lading niet.
Men stelde ook vast dat heel wat ondernemingen slechts leefbaar waren dank zij staatssteun. Men werd plots geconfronteerd met problemen die vreemd waren aan de socialistische maatschappij: fabriekssluitingen, reconversie, werkloosheid, denivellering der lonen.
De oude partijbureaucratie, die noodgedwongen bevoegdheden uit de handen had moeten geven aan deskundigen, werd in de verdediging gedrongen. Het werd spoedig duidelijk dat men zo maar niet een facet in de maatschappij kan aanpassen zonder een reeks andere factoren in beweging te brengen.
In een minderheidsgroep van de partij, die vooral aanhang kreeg bij de vrijzinnige intelligentsia in de Slovaakse hoofdstad Bratislava groeide het bewustzijn dat de communistische partij noodgedwongen haar rol en werkmethoden moest herschatten. Het tijdschrift ‘Kulturny Zivot’ (spreek uit dzjivot) der Slovaakse schrijvers en journalisten stelde het vraagstuk der globale democratisering, recht op tegenspraak, fractionele oppositie in de partij, vrije meningsuiting. De elementen die in de eerste maanden van dit jaar volop op de weegschaal belandden waren geboren. De progressieven in de communistische partij van Bohemen en Moravië en de Tsjechische intellectuelen, schrijvers en journalisten in hun tijdschrift ‘Literarny Noviny’ namen de wekroep over.
Op het 13de congres der communistische partij van Tsjechoslovakije, in begin 1966, kwamen de kernproblemen volop ter sprake. Maar de weerstand was groot. De oude orthodoxe partijbureaucratie geleid door partijsecretaris-president Novotny en chef-ideoloog Jiri Hendrych (spreek uit Hendridzjh) zetten hun laatste tegenaanvallen in door agitatie tegen de hervormingen in de economie, bloedige repressie van studentenbetogingen en streng optreden tegen progressieve geschriften van intellectuelen.
Iets meer dan een jaar later, op de bewuste 5 januari van dit jaar, slaagden de progressieven in het Centrale Comité van de communistische partij erin een voldoende meerderheid te halen om de partijleiding in handen te brengen van de progressieve Slovaak Aleksandar Dubcek. En toen is de langzame, voorzichtige revolutie op gang gekomen.
Een der eerste stappen der nieuwe bewindsvoerders bestond erin de censuur op de pers zogoed als volledig af te schaffen. Het oude regime, de dictatuur werd van dat ogenblik af in het openbaar en voor de ogen van de passieve bevolking door de nieuwen in de top, de intellectuelen en de pers systematisch, traag, accuraat onttakeld. Het systeem was tamelijk eenvoudig: de uitspattingen, de misstappen, de willekeur van de meedogenloze partijbureaucratie werden tentoongespreid.
Dag na dag hebben de nieuwen hun aanhang versterkt in de centrale en plaatselijke partijgeledingen. Half maart was de weerstand van de orthodoxen voorgoed gebroken. Op vrijdag 21 maart trad president Novotny af als president der republiek. Het democratiseringsproces had een eerste eindpunt bereikt.
Het symbool van het oude regime was voorgoed neergehaald. Maar van die dag af stelde zich voorgoed het probleem hoever een communistische partij aan het bewind kan democratiseren zonder haar eigen macht in gevaar te brengen en zonder af te wijken van de grondstellingen van het communisme.
Twee dagen na het ontslag van Novotny kwamen de topfiguren van het Oosteuropees communisme samen te Dresden, in de D.D.R. Men mag aannemen dat het nieuwe bewind in Tsjechoslovakije daar waarborgen heeft moeten geven en de remmen van het democratiseringsproces heeft moeten dichttrekken.
Het was einde maart inderdaad niet zo duidelijk of het democratiseringsproces al dan niet zou uitmonden in een democratisch socialisme of de grens zou overtrekken, de liberaalsociale democratie tegemoet. Nu is alles veel duidelijker.
Net voor Pasen werd de regering-Lenart vervangen door de progressieve ploeg van Oldrich Cernik (spreek uit Tsjernik) en kondigde de communistische partij haar actieprogramma af waar heel Tsjechoslovakije al sedert januari op wachtte. Dat actieprogramma moest inderdaad het wensen- en eisenprogramma van het ganse democratiseringsproces vastleglen.
Men kan o.i. niet zeggen dat het actieprogramma alle redelijke (wij bedoelen, niet van het communisme afwijkende) betrachtingen der stille revolutie omvat.
De nieuwe Tsjechoslovaakse bewindsvoerders zullen alleszins een andere koers varen. Zij zullen een vlottere politiek voeren t.o.v. het Westen (zonder hun oude banden met de socialistische wereld te verbreken), de primaire democratische waarborgen inschakelen, de decentralisatie der economie en de inschakeling van niet-communistische elementen doorzetten.
Maar van structuurhervormingen binnen het socialistisch kader is er geen sprake. Het zijn nochtans precies die wijzigingen die de waarborg en de werkmethode zouden moeten kunnen uitmaken van de nieuwe verhouding communistische partij-Staat. Het zijn precies die veranderingen