maar even willen wij toch stilstaan bij de geschiedenis van het N.K.T.
Het N.K.T. was vanaf zijn ontstaan, toen het nog in het ‘Theater op Zolder’ aan de Stadswaag te Antwerpen experimenteerde, een progressieve, vrijzinnige avant-garde toneelgroep.
Op het ogenblik dat het onderdak kreeg in het stemmige zaaltje aan de Leysstraat had het N.K.T. al de toenmalige Vlaamse toneelschrijvers met naam onder zijn vleugels. Men beschouwde ze als de ‘auteurs van den huize’. Deze schrijvers vonden bij het N.K.T. hun work-shop en leerden daar op de scène hun stiel. In geen enkele andere Vlaamse schouwburg hadden of hebben zij ooit die kans gekregen. Toevallig waren die auteurs vrijzinnig, vooruitstrevend en links georiënteerd.
Later is het N.K.T., wegens financiële noodzaak, geëvolueerd naar een vorm van boulevard-theater, waar alleen nog zg. avant-garde werken werden geprogrammeerd, indien zij vooraf met succes door de molens van de internationale bühnes waren gedraaid en indien de commerciële bijval was verzekerd.
De Vlaamse auteur werd persona non grata.
Maar toch hebben die eerste pioniersjaren een stempel op het N.K.T. gedrukt.
Het provinciebestuur was gedurende tientallen jaren homogeen katholiek samengesteld.
Werd er ooit aan gedacht, toen er sprake was van een uitzwerming naar Nederland, het N.K.T. tot officieel provinciaal gezelschap te promoveren?
Het antwoord is: neen.
De bestendige deputatie van de Provincie Antwerpen heeft het op dezelfde golflengte ingestelde Reizend Volkstheater met enthousiasme ingepikt.
Zij heeft een toneelgezelschap binnengehaald dat nooit het speelpeil van een degelijke liefhebbersgroep heeft kunnen bereiken.
Het R.V.T. programmeert elk jaar trouw ‘En waar de ster bleef stille staan’ van Felix Timmermans, maar in zijn programmatie is het daar ook bij stil blijven staan.
Op 6 mei 1968 hebben wij nogmaals een voorstelling van het R.V.T. mogen ondergaan ter gelegenheid van de uitreiking van de provinciale premies voor letterkunde.
Tussen haakjes: hoeveel vrijzinnige en hoeveel katholieke schrijvers werden gedurende de laatste twintig jaar door de Provincie Antwerpen bekroond?
Op 6 mei 1968 speelde het R.V.T. de éénakter ‘Terreur’ van Jan Ceuleers. Tijdens de ontvangst, na de academische zitting, is er uitvoerig van gedachten gewisseld over de gruwelijke, drakerige R.V.T.-speelstijl, die alle verbeelding tart.
Een vergelijking met om het even welke prestatie van het N.K.T. drong zich hier zelfs niet op.
Het provinciebestuur heeft zich door de overname van het R.V.T. louter laten leiden door ideologische of levensbeschouwelijke motieven en heeft gewoonweg de artistieke normen genegeerd.
Wij noemen dit een daad van fatale cultuurondergraving, terwijl het N.K.T. als provinciaal gezelschap, financieel vrij zijnde, zijn taak als work-shop voor de Vlaamse auteur opnieuw had kunnen opnemen.
De Provincie Antwerpen beschikt nu, naast het Openluchttheater te Deurne ook over een eigen schouwburg te Antwerpen, namelijk de vroegere Arenbergschouwburg aan de Arenbergstraat.
De bedoeling is die schouwburg uit te bouwen tot provinciaal cultureel centrum.
Het R.V.T. heeft er zijn thuishaven.
Is het nu de bedoeling het gebouw te gebruiken voor academische zittingen, uitreiking van provinciale premies of eretekens of er een werkelijk cultuurcentrum van te maken?
Dr. Maurits Van Haegendoren heeft tijdens de TV-uitzending over de culturele centra in Vlaanderen zeer terecht aangestipt dat men in Vlaanderen nog niet juist inziet wat onder cultuur dient te worden verstaan.
Hij merkte op dat alle menselijke activiteiten een cultureel aspect hebben en niet alleen die, die verband houden met de schone kunsten. Cultuur is creativiteit in de allerruimste betekenis.
Een cultureel centrum mag zeker geen centrum zijn van passief cultuurbeleven: kijken en luisteren.
In dezelfde uitzending heeft Ludo Bekkers eveneens belangwekkende suggesties gedaan.
Hieruit putten wij dat een efficiënt, financieel renderend cultureel centrum zou moeten beschikken over een zaal waar toneel kan worden gespeeld, muziek beluisterd, voordrachten georganiseerd, maar ook over een ruimte waar mensen creatief kunnen bezig zijn, waar zij hun hobbies kunnen bedrijven, waar zij hun sport kunnen beoefenen.
Een cultureel centrum moet groots worden gezien, willen wij geen kleine cultuurdragertjes blijven.
Te Antwerpen wordt een nieuwe schouwburg gebouwd vlak in de buurt van het toekomstige provinciaal cultureel centrum.
Enkele honderden meters verder staat een aftands opera-gebouw, jaarlijks onverzadigbaar miljoenen verslindend.
Ergens in een lugubere bioskoopzaal is het Jeugdtheater ondergebracht.
Te Antwerpen bestaat er grote nood aan culturele ruimte.
Een internationaal congres kan er niet worden gehouden.
Over enkele jaren zal de nieuwe Koninklijke Nederlandse Schouwburg, waarvan de eerste steen nog moet worden gelegd, volledig voorbijgestreefd zijn.
Waarom niet één groot cultureel centrum?
Een cultureel torengebouw, functioneel in glas en beton, waar op elke verdieping plaats is voor een andere creativiteit.
Een cultuurtoren waar toneel, opera, film kan gecombineerd worden met sport en ontspanning, waar zelfs de B.R.T.-Antwerpen, die nu in een onmogelijk hok huist, zou kunnen worden gehuisvest.
Waarom zouden het Rijk, de Provincie, de Stad en de B.R.T. niet de nodige fondsen verzamelen, en dit geldt voor alle grote steden, om zo één centrum te bouwen volgens volgend stramien: