Mijmeringen na een wedstrijd
Ekaterina Novitzkaya, 16 jaar en reeds voortgestuwd op de golven van de internationale roem. Een en al bescheidenheid (nog) en slechts weinig onder de indruk van de mondaine verplichtingen, die nu eenmaal met elke wedstrijd gepaard gaan. Tussen Ekatarina en de Koningin een trots glimlachende Sovjet-minister van Cultuur, mevr. Furtseva.
Sedert 1951 heb ik beroepshalve de Koningin Elisabethwedstrijden gevolgd. Aanvankelijk slechts de slotproeven. Geleidelijk groeide de aandacht voor de eliminatoires. Dit jaar vond ik zelfs méér muzikaal genot in de schiftingsaudities dan in de slotproeven!
De competitiegeest heerst er opmerkelijk minder. Eigenaardige vaststelling. Het komt er daar immers op aan bij de twaalf finalisten te geraken!
Wat men sedert de aanvang de wedstrijd als louter sportiviteit, als onvervalste marathon-geest aanwrijft, ligt hoofdzakelijk in de opvatting van het publiek, dat de grote zaal van het Brussels Paleis voor Schone Kunsten vult.
Dáár komt men inderdaad met een echte supportersgeest om twee, drie favorieten toe te juichen, die kans hebben de eerste prijs te verwerven. Die namen worden via het klein publiek, dat de Conservatoriumspeelbeurten bijwoont, doorgegeven aan het massa-publiek van het Paleis voor Schone Kunsten.
Dat beperkt publiek doet zijn keuze buiten ieder contact met de jury. Het is een intuïtie-keuze, die zuiver esthetisch van aard is. In de sport kan men elke prestatie afmeten of afwegen. Men behaalt een kampioenschap met een fractie van een seconde op de vorige titelhouder. De esthetische beoordeling heeft nochtans enkele algemene maatstaven van techniek en stijl. Die criteria tellen slechts als vergelijking met het verleden, of met een schabloon-traditie. Een ware ‘natuur’ legt nieuwe maatstaven aan, die dan de ware creatieve kunst karakteriseren. En hier worden de waarde-bepalingen zeer uiteenlopend.
Het publiek voelt soms veel vlugger deze nieuwe maatstaven aan dan een jury van deskundigen.
Gesteld dat men de spanning en de omvang van het applaus mathematisch nauwkeurig zou kunnen meten, dan zou men, na de tweede schifting, een geordende lijst van de twaalf finalisten krijgen, die zeer weinig verschilt van de proclamatielijst.
Men zou voor de toekomst meteen ook een getuigenis hebben van de vergissingen van de jury, die een technische of een stijlfout niet vergeten kan, daar waar het publiek doorgaans meer het creatieve aanvoelt.
Ik werd nu vooral getroffen door een eigenaardige evolutie in de speelhouding van de mededingers op de verscheidene proeven. Zij zijn veel meer zichzelf op de eerste proef dan op de tweede. In de tweede proef komen zij als sterk-gebalde virtuozen voor.
In de eindproeven tenslotte nemen zij dan weer een oppervlakkiger concerthouding aan, niet alleen in het opgelegd concerto of het concerto naar eigen keuze, maar ook in de vertolking van de solocompositie. Zij hebben dan immers zeven dagen uitputtend extra-werk achter de rug. De persoonlijke fysische weerstand speelt hier een zware rol. Intussen heeft het publiek van het Conservatorium zeven dagen gehad om de namen van de uitverkorenen rond te bazuinen.
Na de finales van een der vioolwedstrijden, tijdens het wachten op de afroeping van de rangschikking der laureaten, verweet een dame, een ervaren violiste, me dat ik (in het radio-commentaar) X als eerste laureaat voorop had gezet. Mijn voorspelling kwam overigens uit. Zij wreef mij o.m. aan dat ik blijkbaar niet gehoord had hoe slordig de concurrent het Concerto van Brahms speelde. Zij had kennelijk niet gerekend met de algemene stemming, die in de kandidaat op de schiftingsproeven een ‘natuur’ had erkend.
Toch is X geen beroemdheid geworden... Onderwijl kan men nog altijd ‘kanjers’ als een Oistrakh en Guilels aanhalen van de vroegere Ysaye-wedstrijden. Zouden zij geen beroemde concertisten geworden zijn zonder de Koningin Elisabethwedstrijd?
W. Pelemans