in 1967 naar 47,8% in 1980. Zelfs indien men, met sommige minder officiële prognoses, aanneemt dat de berekeningen van de Nat. Raad voor Wetenschapsbeleid, zowel wat de totale studentenbevolking als wat de relatieve aangroei van nederlandstalige studenten betreft, eerder aan de lage kant liggen en men bijgevolg het totale cijfer 100.000 of iets meer voor 1980 vooropstelt, dan nog blijft de Vlaamse achterstand zeer reëel, vermits in de hypothese voor de Vlaamse studentenbevolking in 1980 het cijfer 51.000 tot 55.000 wordt genoemd, hetgeen nog steeds niet beantwoorden zal aan het op dat ogenblik nog groter geworden verschil in bevolkingssterkte tussen de Vlaamse en de Waalse provincies en nog veel minder aan de verhoudingen tussen beide landsgedeelten inzake de sterkte van de leeftijdsklasse 18-24 jaar. Gelet op de oorzaken van deze wanverhouding, die behalve historisch-psychologisch vooral te verklaren is door verschillen inzake regionaal welvaartspeil, socio - professionele herkomst der studenten en gezinsgrote, is het duidelijk dat, om deze voor het gehele land zelf ongezonde toestand te verhelpen, een volgens de taalstreken en haar sub-regionen gedifferentieerd beleid zal moeten gevoerd worden, dat enerzijds deze oorzaken zelf opheft (economisch streekbeleid, democratiseringmaatregelen, demografische politiek) en anderzijds de gevolgen van deze oorzaken door aangepaste maatregelen op het universitaire vlak zelf poogt te milderen. De culturele autonomie en de regionale sociaal - economische politiek krijgen in dit perspectief hun ware opdracht.
De vooruitzichten betreffende de aangroei van de studentenbevolking per provincie of streek tot 1980, moeten in nauw verband tot de prognoses betreffende de aangroei der studentenbevolking per universitaire instelling worden bestudeerd, omdat, zoals bekend, de recrutering van onze universitaire instellingen grotendeels regionaal gebeurt. Terwijl echter de prognoses per provincie mathematisch berekend kunnen worden, is het integendeel lang niet zeker of de aangroei van de studentenbevolking der diverse universitaire instellingen tijdens de laatste jaren, lineair in de toekomst geprojecteerd mag worden. De subjectieve keuze-factor speelt hier een rol die des te moeilijker te voorzien is daar ons land een rijke schakering biedt van ideologisch verschillend getinte universitaire instellingen. Deze toestand heeft ongetwijfeld een zekere, hoewel niet te overschatten invloed op de persoonlijke keuze. Meer en meer echter zal deze invloed afnemen, enerzijds omdat de democratisering van het hoger onderwijs toeneemt en de ideologische keuze op een meer democratisch niveau uiteraard een geringe rol speelt, anderzijds omdat, in samenhang trouwens met het voorgaande verschijnsel doch ook door andere factoren bepaald, de ideologische gerichtheid van de universitaire instellingen meer en meer op de achtergrond geraakt. Of men er dus voorstander van is of niet - en er zijn redenen om er tegenstander van te zijn - de regionale factor zal o.i. meer en meer de bevolkingsaangroei van onze universitaire instellingen gaan bepalen. Men moet er dus rekening mede houden en daarom willen we in de nu volgende beschouwingen van deze regionale factor uitgaan.
Zonder de lezer met cijfertabellen te overladen kunnen wij, aan de hand van het jongste verslag van de Speciale Commissie voor universitaire expansie van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, waarin het cijfermateriaal te vinden is, stellen dat de stijging van de studentenbevolking tot 1980 het grootst zal zijn in die provincies die naast een snelle globale bevolkingsaangroei tot hiertoe een lage of een hoge deelneming van de betrokken leeftijdsklasse aan het universitair onderwijs vertoonden. De eerste beschikken inderdaad over groeiende potentiële reserves die gevaloriseerd moeten worden, terwijl de tweede de reeks in een gunstige toestand verkeren. Dit is het geval voor de provincies Limburg, Brabant, Antwerpen en, in iets mindere mate, voor Namen. De laagste aangroei mag daarentegen verwacht worden in de provincies met een geringe demografische aangroei en een reeds hoge deelneming aan het universitair onderwijs: dit zijn Luik en Luxemburg. Tussen beide in kunnen de provincies Henegouwen, Oost- en West-Vlaanderen gesitueerd worden.
Tegenover deze tendenzen dient nu de evolutie van de studentenbevolking per universitaire instelling te worden geplaatst. Zoals gezegd is dit zeer moeilijk. Niettemin, met het nodige voorbehoud en zonder tot een statistische bewijsvoering over te gaan, kan hierover het volgende worden gezegd.
Onder de grote universiteiten heeft de Gentse Rijksuniversiteit van 1962 tot 1967 relatief de grootste aangroei gekend en deze aangroei houdt niet alleen aan (gemiddelde 11% over de laatste 5 jaar), doch ze heeft, volgens de jongste cijfers (1 febr. 1968 = meer dan 9.500 studenten), zelfs een spectaculaire verhoging (28%) doorgemaakt sedert 1966-67. Om diverse redenen mag verwacht worden dat deze snelle aangroei over enkel jaren gevoelig zal verminderen, zodat het bevolkingscijfer van de Gentse universiteit omstreeks 1980 wel rond het optimum van 15.000 zal schommelen. Meteen is het echter duidelijk dat de noden van Gent op dit ogenblik en nog in de eerstvolgende jaren zeer groot zullen zijn.
De Gentse Rijksuniversiteit wordt inzake aangroei van studentenbevolking tijdens de laatste vijf jaar, gevolgd door de Vrije Universiteit te Brussel, met een gemiddelde jaarlijkse aangroei, voor haar beide afdelingen samen, van 9%. In tegenstelling echter tot Gent is deze aangroei tijdens de jongste twee jaren gedaald tot 6%, hetgeen in hoofdzaak te wijten is aan een verminderde groei van de franstalige afdeling, vermits de nederlandstalige leergangen aan deze nog overwegend franstalige universiteit een voortdurende aangroei van studenten kennen (= 17% van 1965-66 tot 1966-67). Gezien de numerieke zwakheid echter van de nederlandstalige afdeling (1086 studenten op 1 febr. 1967 tegenover 7.698 studenten in de franstalige afdeling op dezelfde datum), mag berekend worden dat, terwijl de franstalige afdeling tussen 1975 en 1980 het optimum van 15.000 zal bereiken en