De Vlaamse Gids. Jaargang 52
(1968)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–Synthese van het antisemitisme![]()
MARCEL GOLDWASSER
Welk ook het standpunt of de optiek weze van waaruit men dit uiterst delikate en complexe probleem benadert, toch kan men steeds als vertrekpunt nemen dat het antisemitisme, bijna van den beginne af maar door de eeuwen heen hoe langer hoe meer, een aangelegenheid is geweest waarvan de essentie veel dieper ligt dan de verschijnselen zouden laten vermoeden. Een aangelegenheid waarvan de wortels door hun oneindig-veelzijdige vertakkingen bijna niemand geheel onberoerd laten. Bovendien is het antisemitisme door een samenloop van omstandigheden meer dan eens een determinerend bestanddeel geworden van uiterst belangrijke gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis, zodat het in feite gegroeid is tot een probleem dat de hele mensheid evenzeer, en misschien zelfs nog méér, aanbelangt dan de betrokkenen zelf. We halen een recent en karakteristiek voorbeeld aan dat nog vers in ons aller geheugen ligt. De formidabele propaganda waarmee Adolf Hitler er binnen enkele jaren in slaagde de absolute macht te veroveren in een van de meest beschaafde en geevolueerde landen van de wereld, verliep voornamelijk langs twee essentiële krachtlijnen: de strijd tegen het ‘Diktat van Versailles’ als symbool van een onverdiende en tergende vernedering van het Duitse volk, en een machiavellistische, we zouden haast zeggen ‘magistrale’ uitbuiting van de jodenhaat. In bijna alle redevoeringen, manifesten, artikels en vlugschriften van Hitler, Goebbels en c.s. komen inderdaad deze twee constanten terug. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat Hitler het antisemitisme hoegenaamd niet gecreëerd heeft. Hij | |||||
[pagina 57]
| |||||
heeft slechts zeer handig en zeer duivels een min of meer latent, maar in ieder geval in de gemoederen van een zeer groot aantal Duitsers, werkelijk bestaand gevoel aangewakkerd en stelselmatig tot een alleszins helse apotheose opgevoerd. Aldus heeft het Nationaal-Socialisme, hoe men de zaak ook draait of keert, oneindig veel te danken gehad aan het antisemitisme en het zou, zonder dit antisemitisme, ongetwijfeld van een van zijn dankbaarste propaganda-middelen verstoken zijn gebleven en misschien nooit de macht verworven hebben die zoveel ellende over de wereld heeft gebracht.
***
De oorzaken van het antisemitisme zijn zo veelvuldig dat men ze ternauwernood in het bestek van een gespecialiseerd werk alle grondig kan bespreken. Wij willen ons hier derhalve tot de hoofdzaken beperken en zelfs dat zal ons tamelijk ver leiden. Zonder het belang van verschillende economische, sociale en ideologische factoren te willen onderschatten, menen wij deze oorzaken te mogen terugbrengen tot twee grote categorieën:
Tussen beide categorieën bestaat nochtans meer dan eens een innige wisselwerking. | |||||
1. De psychologische oorzakenHet antisemitisme is een vorm van xenofobie, dus een bijzonder aspect van een zeer algemeen verschijnsel dat is terug te brengen tot een collectief minderwaardigheidscomplex. Een groep individuën, in casu de autochtone bevolking, voelt zich in zijn veiligheid, rust en voorspoed bedreigd door een andere groep, de ‘indringers’ in ‘hun’ heiligdom. De xenofobie wortelt ongetwijfeld in de, natuurlijk doorgaans onbewuste, angst voor inbreuk op het eigendomsrecht. Dit verklaart meteen waarom de vreemdenhaat bij de middenstand het sterkst is: de werkman voelt die bedreiging minder, of niet, en de rijkere klassen voelen zich gewoonlijk ver boven zulke bedreiging verheven. Wanneer bv. een winkelier in zijn straat de concurrentie ondervindt van een grootwarenhuis dan is hij woedend en keert zich heftig tegen het ‘grootkapitalisme’. Maar wee indien deze concurrent een Spanjaard, een Rus is, of nog erger, een Jood. Tot daar dus voor de xenofobie. In de tweede plaats is het antisemitisme een zeer duidelijke uiting van de agressiviteit die in min of meer grote mate in ieder individu aanwezig is, als één van de afreageringsvormen van het libido (zie Freud en Adler). Deze agressiviteit zoekt steeds een object: van de scheidsrechter die op het voetbalveld wordt uitgefloten of afgerammeld voor het werkelijk of vermeend ‘verkeerd’ toekennen van een strafschop, tot het ‘Walen buiten’ in de recente incidenten te Leuven; van de soms vinnige haat tussen twee godsdienstige sekten van nochtans éénzelfde religie tot de uitbarsting van ten top gedreven nationalistische gevoelens bij twee of meer volkeren waardoor reeds zoveel bloedige conflicten zijn ontstaan. Dit alles zijn veelal psychosomatische ontladingen van diep in het individu geborgen spanningen die tot het agressie-potentieel behoren van hetgeen de traditionele catechismus zo sierlijk het ‘redelijk schepsel Gods’ pleegt te noemen. Een derde element, eveneens in hoofdzaak van psychologische aard, maar doorweven met godsdienstige, sociale en economische invloeden, is de spontane, soms onvermijdelijke reactie tegen bepaalde gewoonten, handelingen en houdingen, die men bij een bepaald aantal Joden aantreft, en die de andere mensen waaronder zij leven of waarmee zij in aanraking komen niet aanstaan, of - in sommige gevallen - als hinderlijk of onaanvaardbaar aangevoeld worden. Ongetwijfeld hebben wij hier te doen met een volgens de omstandigheden min of meer hoge graad van intolerantie vanwege de autochtone bevolking. Daar onverdraagzaamheid helaas nu eenmaal een essentiële en diep ingekankerde menselijke karaktertrek is waarvan het, zeer zeker in een pragmatisch te behandelen kwestie als deze, geen zin heeft te betogen dat het ‘verkeerd is’, of ‘niet zou mogen zijn’ enz, moeten wij er onvermijdelijk - en op realistische manier - rekening mee houden. Dat deze intolerantie bovendien langs beide kanten speelt en zelfs in Israël zekere gemoederen heeft aangetast blijkt o.m. uit het tot stand komen aldaar van een Vereniging tegen Religieuze Dwang, omstandigheid waarvan wij overigens in de laatste voetnota van dit artikel melding maken. | |||||
2. De godsdienstige oorzakenHet is een betreurenswaardig maar onmiskenbaar feit dat het christendom - de godsdienst, die in essentie een godsdienst van liefde heet te zijn - de haast permanente bron is geweest van de haat en de verachting waarvan de Joden vanaf de middeleeuwen, meer bepaald sedert de kruistochten, en vooral sedert de beruchte ‘zwarte pest’ van de jaren 1347-49, het mikpunt zijn geweest. Zelfs nu, na het Concilie, cristalliseren deze haat en deze verachting zich nog steeds, zij het ook in mindere mate, rond twee hoofdthema's: de Godsmoord en het daarmede verband houdende ‘Judas-verraad’, evenals de niet-erkenning door de Joden van Jezus Christus als de Messias en als de zoon van God. Deze houding wordt door de Christenen onvermijdelijk gevoeld als een permanente kaakslag en onwillekeurig beschouwd als een ergerlijke, onvergeeflijke heiligschennis. Het tweede thema weegt in feite het zwaarst want het vormt een onoverbrugbare kloof tussen Christenen en Joden. Op dit punt is uiteraard geen enkel compromis mogelijk. Wat daarentegen de ‘Godsmoord’ betreft, heeft het laatste Concilie werkelijk getracht een einde te stellen aan een krankzinnige en verderfelijke theorie. Op het einde van de eerste conciliaire sessie werd zelfs, door | |||||
[pagina 58]
| |||||
toedoen van Kardinaal Bea, een tekst opgesteld die voor goed dit pseudo-theologische argument had kunnen ontzenuwen. Door de weliswaar niet gecombineerde, maar toch gelijklopende interventies van conservatieve (integristische) drukkingsgroepen aan de ene kant en bisschoppen van sommige Arabische staten aan de andere kant, werd die tekst afgezwakt tot de ietwat verwaterde formule die dan de beruchte ‘Jodenverklaring’ is geworden. Zij werd met zeer gemengde gevoelens onthaald door de Joden en ook door de progressieve Katholieken. Het is misschien niet zonder belang hierbij de slotbeschouwingen af te drukken van een verhandeling die ik een vijftal jaren geleden heb gewijd aan het thema van de ‘Godsmoordenaars’.
De totale Joodse bevolking ten tijde van Jezus Christus mag, indien men een algemeen gemiddelde neemt van de door verscheidene historici vooropgezette cijfers, geschat worden op ongeveer 4 1/2 miljoen, verspreid over het gehele Romeinse Rijk, plus nog ongeveer één miljoen, wonend in Babylonië, Perzië en Arabië, en zekere streken van het Verre Oosten. De Joodse bevolking van het deel van het toenmalige Palestina, dat door Jezus Christus en zijn apostelen werd doorlopen en waar dus gedurende ongeveer drie jaar (van 30 tot 33 van de Christelijke tijdrekening) het Evangelie werd verkondigd, bedroeg, met inbegrip van de stad Jerusalem, nauwelijks één miljoen. Hoeveel van deze Joden zijn, hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks, persoonlijk in aanraking gekomen met de profeet van Nazareth? Wij drukken op ‘persoonlijk’, want in een tijd zonder boeken, zonder dagbladen, zonder radio en televisie was dit persoonlijk contact het enige mogelijke. Zouden de kleine groepen primitieve discipelen van Jezus Christus in Galilea, in Samaria en in Jerusalem alles tezamen wel enkele duizenden mensen bedragen hebben? Laten wij bovendien niet vergeten dat, met uitzondering van de twaalf apostelen, niemand van deze primitieve aanhangers Jezus als de Messias aanzag, en zelfs kon aanzien, vermits deze openbaring, in Cesarea Philippi door Christus aan zijn apostelen werd gedaan met ‘het uitdrukkelijk gebod dit aan niemand te zeggen’ (Mattheus XVI, 20 - Marcus VIII, 30 Lucas IX, 21). Niets in het evangelische verhaal laat toe te onderstellen dat de apostelen dit geheim aan wie ook zouden verklapt hebben. Hoe men dus ook de kwestie beschouwt, het aardse leven van Jezus Christus heeft zich in feite afgespeeld in een bijna hermetisch gesloten kring van Joodse volgelingen. Zo is ook zijn dood (indien wij het aandeel van de Romeinse overheid van Jerusalem buiten beschouwing laten) het werk geweest, zo niet van enkelingen, dan toch in ieder geval van een onbelangrijke minderheid. Deze vaststelling, waartoe ook verscheidene vooraanstaande bijbelvorsers zijn gekomen, (o.m. Wrede, Alb. Schweitzer, Th. Keim) ligt vermoedelijk ten grondslag aan Kardinaal Bea's verklaring en zij bewijst ondubbelzinnig de volkomen absurditeit van de verantwoordelijkstelling van het totale Jodendom uit Christus' tijd voor diens dood; om niet te spreken van de verantwoordelijkheid of schuld (!) van de Joden uit onze tijd, gesteld zelfs dat er nog enige werkelijke filiatie zou bestaan met de z.g. ‘voorouders’ van 2.000 jaar geleden! Indien het, aan St. Augustinus toegeschreven, beroemde ‘Credo quia absurdum’ op iets toepasselijk is, dan is het wel op deze onhoudbare, want onzinnige schuld-theorie, die echter door de eeuwen heen aan ontelbare Joden het leven heeft gekost. ***
Om te eindigen nog een woordje over een andere geschiedenis, die al bijna even veel kwaad heeft gesticht als de ‘Godsmoord’ - theorie. Ik bedoel hier de tendentieuze interpretatie van het verraad van Judas. Ook daarover kan een hele verhandeling worden geschreven, maar laten wij ons hier tot enkele hoofdzaken beperken. In alle middeleeuwse passiespelen en nu nog, om de tien jaar in de beroemde gelijknamige vertoningen te Oberammergau, wordt Judas ‘de verrader, de ellendigste der ellendelingen, de lafste onder de lafaards’ voorgesteld als het prototype van dé Jood. Hoeveel onder de honderdduizenden mensen, redelijke schepselen Gods, die deze Oberammergauer Spiele hebben bijgewoond, zullen de overweging hebben gemaakt dat niet alleen de zwart- of roodharige Judas daar op het toneel een Jood is, maar dat alle protagonisten zonder uitzondering, behalve Pontius Pilatus en zijn legioensoldaten. Joden zijn: alle apostelen, alle discipelen, ook Maria en Jozef en Maria Magdalena en, natuurlijk, ‘last but not least’, de zoon van David zelf? M.a.w. wie ook van de apostelen of van de discipelen Jezus had verraden, hij was onvermijdelijk ook een Jood geweest, vermits Jezus uitsluitend door Joden omringd was, zij het als vrienden of als vijanden, als discipelen of als tegenstrevers. De equatie ‘Judas = Jood = verrader’, is een volkomen doorzichtig sofisme waaraan nochtans eeuwen lang haat en verachting werden gevoed met vervolgingen en brandstapels als resultaat! Wanneer zal men die glasheldere, onomstootbare waarheid eindelijk van hogerhand in de Christelijke catechismus vermelden en tevens doen inzien dat Judas' daad een alleszins lamentabel verraad, maar tevens een essentiële schakel is van de Passie, een conditio sine qua non voor de voltrekking van de offerdood van Christus, die de hoeksteen vormt van de Christelijke religie? Utopie? Ik geloof het niet. Integendeel. Want een dergelijke interpretatie zou niet de minste afbreuk doen, noch aan de geschiedenis zoals zij in de vier Evangelies wordt verhaald, noch aan de geest van het Christendom, dat toch een leer is van liefde en niet van haat, van waarheid en niet van leugen. Ik denk dit artikel niet beter te kunnen besluiten dan met een uittreksel uit de prachtige toespraak, op 15 december 1959, gehouden door Jules | |||||
[pagina 59]
| |||||
Isaac, in de Sorbonne, een toespraak waarvan ieder woord een kreet is van diepe nood, maar ook van hoop en vertrouwen: ‘L'enseignement du mépris n'a que trop duré. Il n'a fait que trop de mal. Il n'a plus droit à l'existence. Plaise à Dieu qu'il soit l'objet d'une condamnation solennelle, et non seulement qu'il soit condamné, mais totalement rayé, aboli, proscrit, qu'il disparaisse à tout jamais des livres qui se disent chrétiens, des lèvres qui se disent chrétiennes’. ***
Wij hebben er bij de aanvang van dit artikel op gewezen hoe het antisemitisme dikwijls de aanleiding is geweest tot belangrijke gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis en we hebben in dit verband de opkomst van het nationaal-socialisme als treffende illustratie aangehaald. Een even actueel voorbeeld vormt het tot stand komen van de Staat Israël, inzonderheid in verband met de ‘reactieve’ factor die wij als laatste hebben gerangschikt in de categorie der psychologische elementen van het anti-semitisme. Zeer terecht wordt Theodoor Herzl als de belangrijkste grondlegger van de zionistische idee beschouwd. Verslaggever van het beroemde Weense dagblad ‘Die Neue Freie Presse’, was hij in 1894 in Parijs ooggetuige van de ongelooflijke uitbarsting van antisemitisme rondom de Dreyfus-affaire, waardoor bij hem, die zich tot dan toe nooit speciaal met joodse aangelegenheden had beziggehouden, het bewustzijn ontwaakte dat, zoals hij een jaar later in zijn beroemde verhandeling ‘Der Judenstaat’ met een glasheldere, bijna onweerlegbare logica zou uiteenzetten, het antisemitisme en de daarmee verbonden jodenvervolgingen alleen radikaal konden worden tegengegaan door het tot stand komen van een eigen vaderland, een ‘nationaal tehuis’ waar de Joden zich in massa zouden kunnen vestigen en, na eeuwen ballingschap, rust en vrede zouden kunnen vinden. Het valt vanzelfsprekend buiten het kader van dit artikel de geschiedenis te schetsen van het moeizaam tot stand komen van hetgeen in 1948 de staat Israël is geworden. Wél is het van belang erop te wijzen dat Theodor Herzl de gehele opzet nooit als politicus heeft bekeken, dat hem er hem niet om te doen was een staat te stichten ter wille van de ‘Staat’ als zodanig, en dat zelfs de geografische ligging van het op te richten ‘nationaal tehuis’ hem, zeker in het eerste stadium van zijn streven, tamelijk koud liet. Het heeft trouwens op een gegeven ogenblik weinig gescheeld of dit ‘tehuis’ was niet in Palestina, maar in Uganda tot stand gekomen. Inderdaad werd dit rijk, schoon, vruchtbaar en toen nagenoeg onbewoond land in 1903 officieel door de Britse Regering voor het oprichten van een Joodse Staat aan de Zionistische organisatie aangeboden. Men kan zich voorstellen voor welk dilemma dit aanbod Herzl en zijn medewerkers stelde. En niet alleen Herzl, maar heel de Zionistische beweging in al haar geledingen. De z.g. ‘Ugandisten’ - en eigenaardig genoeg waren op dat ogenblik de meeste toen in Palestina gevestigde pioniers heftige ‘Ugandisten’ - voerden toen een krachtige actie tegen de voorstanders van het vestigen van het Joods ‘nationaal tehuis’ in Palestina. Alhoewel dit land toen voor 90 t.h. een dorre woestijn was en bovendien bevolkt door Arabieren waarvan het niet moeilijk te voorzien was dat zij zich vroeg of laat tegen een uitgebreide Joodse immigratie zouden verzetten; en alhoewel Uganda oneindig meer mogelijkheden en toekomst bood dan de over 't algemeen weinig aantrekkelijke woeste vlakten en heuvels van het ‘land der voorvaderen’, toch heeft de Palestijnse strekking tenslotte de bovenhand behaald tijdens het VIe Zionistische Congres te Bazel in 1904. Herzl, die toen nog de Ugandistische oplossing voorstond, werd door de orthodoxe Zionisten met getier en gehuil voor ‘verrader’ uitgescholden. Een commentator drukte het zeer treffend uit: ‘Herzl wilde in de eerste plaats een volk redden, de orthodoxe afgevaardigden op het congres wilden bovenal trouw blijven aan een mythe: de terugkeer van het uitverkoren volk naar het beloofde land’. Daarmede was de teerling geworpen. Indien wij even bij dit gebeuren zijn blijven stilstaan, dan is het voornamelijk om te beklemtonen dat, wat de stichters van de Zionistische beweging voor ogen hadden, wij herhalen het, niet zozeer was de stichting van een ‘nationaal tehuis’ of staat als doelstelling op zichzelf, dan wel de redding van een vervolgd en opgejaagd volk, of, om het nog precieser te zeggen, een oplossing van het eeuwenoude Joodse vraagstuk. Dit brengt ons dan weer terug tot het eigenlijke onderwerp van dit artikel, vermits het antisemitisme een essentieel aspect is van dit vraagstuk. De vraag die zich hier in de allereerste plaats opdringt is: in hoever heeft het Zionisme, en meer bepaald de stichting van de staat Israël, bijgedragen tot de oplossing van het Joodse vraagstuk? Hoe deze vraag ook beantwoord moet worden, de stichting van de staat Israël heeft de wijze waarop het probleem zich stelt fundamenteel veranderd. Inderdaad werd voordien het Joodse volk permanent geconfronteerd met een zeer kies en pijnlijk dilemma. Door het onwrikbaar vasthouden aan zijn godsdienst en gebruiken, die een aparte levenswijze bepalen, en een volledige integratie in de landen van vestiging vrijwel onmogelijk maakten, werkte het ‘nolens volens’ het ontstaan of het in stand houden van een min of meer uitgesproken antisemitische geestesgesteldheid in de hand. Langs de andere kant werd het verzaken aan deze gebruiken, het z.g. ‘assimileren’, door velen aangevoeld als een soort verraad tegenover het eigen volk, of, nog erger, een lafheid, een capitulatie tegenover de ontelbare moeilijkheden die het joodzijn te midden van andere volkeren met zich medebrengt. Dit aspect, het voortdurend leven tussen hamer en aambeeld, vindt men trouwens terug in de kernachtige jiddische uitdrukking ‘Es ist schwer zu sein ein Jid’ | |||||
[pagina 60]
| |||||
(het is moeilijk een Jood te zijn) die een even melancholische als tragische waarheid bevat. De oprichting van Israël heeft voor de oplossing van dit dilemma een even onverwachte als onverhoopte kans geboden, door ipso facto de mogelijkheid te scheppen van een uitweg die vóór 1948 niet bestond. Niet alleen staat het land nu inderdaad onvoorwaardelijk open voor alle Joden die er zich willen vestigen; voor de eerste maal sinds 2.000 jaar wordt hun bovendien een vrije keusGa naar voetnoot(1) gelaten die vroeger eenvoudigweg niet denkbaar was: de keus tussen de vestiging in Israël en de integratie in de landen waar zij bij voorkeur verkiezen te blijven. Voor zover zij dit ooit is geweest, houdt hierdoor de zo verfoeide assimilatie op een ‘laffe vlucht’ te zijn uit een moeilijke of onhoudbare realiteit en een soort capitulatie tegenover de verleiding van een gemakkelijker leven. Er doet zich helaas in dit verband een geheel onvoorzien en, voor mensen als Herzl, waarschijnlijk totaal onvoorstelbaar verschijnsel voor. Het Zionisme, spijts zijn geweldige en haast mirakuleuze verwezenlijkingen op korte termijn, die ieder bezoeker in Israël met bewondering en ontzag vervullen, heeft niet beantwoord aan zijn alleressentieelste doelstelling: het brengen van een wezenlijke en definitieve oplossing van het Joodse vraagstuk. Inderdaad, indien wij de vraag proberen te beantwoorden die wij even tevoren gesteld hebben, n.l. in hoever de stichting van de Staat Israël tot de oplossing van dit vraagstuk heeft bijgedragen, dan komen we tot de volgende, spijtig genoeg niet over heel de lijn rooskleurige vaststellingen: 1. Voor de Joden die zich definitief in Israël hebben gevestigd en er nu een vrij en onafhankelijk bestaan leiden overeenkomstig hun eigen opvattingen en tradities, betekent de nieuwe staat ontegenzeggelijk de gewenste oplossing van het vraagstuk en is het Zionisme dus een succes, om niet te zeggen een triomf geworden. 2. Voor een aanzienlijke meerderheid echter van de joodse wereldbevolking die er in de verste verte niet aan denken zich anders dan als toerist naar Israël te begeven en dit niettegenstaande de dringende en herhaalde oproepen tot massieve immigratie uitgaande van Chaim Weizmann, Ben Gurion, Levi Eshkol en zoveel andere prominente leiders van de Joodse StaatGa naar voetnoot(2) betekent de oprichting van Israël helaas geen stap verder naar de wezenlijke oplossing van het Joodse vraagstuk. Want de assimilatie-tendens wordt in vele diaspora-middens nog steeds hardnekkig bevochten of tegengewerkt. Zodat men dan voor deze dubbelzinnige (en tragische) situatie komt te staan dat een groot aantal Joden tegelijkertijd de Zionistische oplossing - d.i. de persoonlijke vestiging of ‘Alijah’ in Israël - verwerpen, én de andere oplossing - de totale integratie in de samenleving van andere landen - als niet-doenbaar beschouwen, of zelfs als ‘nefast’ bestrijden. Daardoor behouden ze, bewust of onbewust, het Joodse vraagstuk in zijn onopgelost stadium terwijl zij nochtans beter dan wie ook moeten beseffen dat dit vraagstuk, in overweging genomen alle elementen die wij in dit artikel geschetst hebben, een immanent explosief karakter heeft en nog lange tijd zal blijven bezitten. Toch willen wij dit artikel niet op een té pessimistische toon eindigen. Er bestaan inderdaad verschillende positieve elementen die, dank zij de onstuitbare evolutie die zich, hoe langzaam en geleidelijk ook, overal en op alle gebieden voltrekt, niettegenstaande alles het Joods wereldvraagstuk progressief tot een oplossing zullen brengen. Hierbij zal de staat Israël door zijn bestaan, door het heroïsche voorbeeld van zijn pioniers, door de uitstraling van zijn cultuur, door zijn vooruitstrevendheid op sociaal gebied enz. in ieder geval een grote, en misschien determinerende rol spelen. Tevens zal een dieper inzicht in de psychologische en religieuze ondergronden van het antisemitisme stilaan de scherpe en gevaarlijke hoeken afronden van bepaalde eeuwenoude tegenstellingen, vooroordelen en irrationele acties en reacties, die samen zoveel onnoemelijke miserie hebben veroorzaakt, en nu nog langs beide kanten een vlottere integratie belemmeren, op voorwaarde nochtans dat dit inzicht zowel in de Joodse als in de niet-Joodse middens doordringt en groeit. Tenslotte zal waarschijnlijk, zij het dan op lange termijn, ingevolge de conciliantereGa naar voetnoot(3) houding van de Katholieke Kerk die, zoals we het hebben aangetoond, de bron is geweest van het antisemitisme in zijn heftigste vorm, ook de strakke, met anachronistische taboe's en super-taboe's omgeven orthodoxe joodse godsdienst, langzamerhand versoepelen en een evolutie doormaken, waardoor hij zich eindelijk aan de moderne tijden en samenlevingsvormen zal aanpassen en aldus zal ophouden, door zijn theocratische apartheidssfeer, een bron van onbegrip en zelfs niet zelden een steen des aanstoots te zijn voor degenen die ermede in aanraking komen.Ga naar voetnoot(4) M. Goldwasser |
|