Buitenverblijf van de contestatie
Festival Avignon '68
Wanneer het een maand lang protesten regent en de kunst even lang onder een groot regenscherm zit om dan ten slotte toch nog in de drop te lopen, dan is er van het woord Festival (met hoofdletter) niet veel overgebleven.
Volgend jaar levend of dood? Dat zal van een heleboel dingen afhangen, maar al wie het met het festival van Avignon goed meent, gaf voor die ontmoeting, die zuiders, vredig, artistiek en breeddenkend zou moeten zijn, geen duit.
Avignon '68 is het buitenverblijf van de contestatie geworden. Maar van een ziekelijke contestatie. Links is er tegen links komen contesteren, en heeft rechts in zijn baard doen lachen.
Een zondebok in heel die zaak: Jean Vilar, de oude toneelduivel die de vader is van het festival. De contesterende jongeren verweten hem de kunst te hebben verraden (?) en van zijn festival een ‘supermarkt van de cultuur’ te hebben gemaakt. Zinloos verwijt aan het adres van een man, die zijn leven lang het toneel de democratische weg heeft opgestuurd en die, toen hij tweeëntwintig jaar geleden het Festival van Avignon in het leven riep, alleen vakantie en kunstbeleven dichtbij elkaar wilde brengen.
Vilar-zondebok is echter geen nieuwigheid. Als directeur van het Théâtre National Populaire heeft men hem ook de hardste verwijten naar het hoofd geslingerd. Men zei toen dat Chaillot niet volks genoeg was, dat het geen schouwburg was voor de werkende klasse, en dergelijke dingen meer. Te Avignon verweet men hem ‘toegevingen aan een bourgeois-maatschappij’, zou men van hem hebben verlangd dat hij het festival saboteerde, om er uitsluitend een kern van contestatie van te maken, gericht tegen de macht en tegen de heersende toestanden. In andere woorden: men wilde van Jean Vilar dat hij katolieker was dan de paus (of liever linkser dan Mao Tse Toeng...), want wat te Parijs was mislukt, dat had die man alleen en in een handomdraai moeten voor mekaar brengen!
Vilar en Béjart: redden wat er nog te redden viel