| |
| |
| |
Kunst in de Nieuwe Wereld
(Made in U.S.A.)
ADOLF MERCKX
Geboren op 8 juni 1927 te Herne. Leraar aan het K.A. te Dendermonde. Secretaris van Celbeton. Publiceerde proza en gedichten in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften. Uitgave: ‘De Tocht’ (roman).
Vier namen zullen mij steeds in gedachte komen als ik aan de Verenigde Staten terugdenk: Edward Hopper, Georgia O'Keefe, Ellsworth Kelly en Frank Stella. Wat ik van hen zag in de musea die ik bezocht, zowel in de permanente collecties als in de tijdelijke tentoonstellingen, is van die aard, dat ik mij niet zou willen of kunnen veroorloven enig Europees zelfgenoegzaam overwicht aan te voeren ten overstaan van een beschaving die haar volwassenheid aan het bevechten is. Het moeilijkste voor een vreemde bezoeker zal wel altijd zijn de eigen vooringenomenheden en ingewortelde overtuigingen voor een ogenblik af te schuiven en zich open te stellen voor een werkelijkheid die een andere wereld toebehoort. Dat zo'n poging niet steeds gepaard gaat met vervoering heb ik aan den lijve ondervonden. Een klein idee van de vraagstukken die zich aan de Amerikaan van vandaag opdringen en speciaal aan de generatie die 20 geworden is, kan men opdoen uit het artikel van Jacob Brackman over de succesfilm ‘The Graduate’ (The New Yorker, July 27, 1968). Ik citeer alleen het slot van een gesprek dat de hoofdpersoon Benjamin voert met zijn moeder: ‘Ben?’ his mother said.
‘What are you talking about.’
‘I am trying to tell you,’ Benjamin said, ‘I'm trying to tell you. I am through with all this.’
‘All what?’
‘All this!’ he said, holding his arms out beside him. ‘I don't know what it is but I'm sick of it. I want something else.’
‘What do you want?’
‘I don't know.’
In dit klimaat waarin het rassenvraagstuk, de seksexplosie, de verdovende en opwekkende middelen, de underground literatuur en film slechts symptomen lijken, bloeit een kunst die eerst en vooral iets zoekt te maken in de plaats van iets voor te stellen. Vandaar de tentoonstelling ‘The Art of the Real - USA 1948-1968’ in het Museum of Modern Art te New York. Ik citeer uit de catalogus opgesteld door E.C. Goossen, inrichter van de tentoonstelling, voorzitter van het Departement voor Kunst aan het Hunter College: ‘The “real” of today as it is posited by this new art has nothing to do with metaphor, or symbolism, or any kind of metaphysics... Today's “real”... makes no direct appeal to the emotions, nor is it involved in uplift. Indeed, it seems to have no desire at all to justify itself, but instead offers itself for whatever its uniqueness is worthin the form of the simple, irreducible, irrefutable object.’
Het Museum of Modern Art is op zichzelf al een wonder. Het is gelegen in de buurt van het Rockefeller Center, rechtover één van die boekerijen, die werkelijk gemaakt zijn voor het publiek en niet voor de bibliothecarissen. Zoals de beste musea in de Verenigde Staten is het M.o.M.A. een instelling zonder winstoogmerk, met opvoedend karakter, die er in slaagt in leven te blijven en een belangrijke voorlichtende rol te spelen, dank zij de toegangsgelden, de lidmaatschapsgelden, de winst op de verkoop van eigen en andere uitgaven, vergoedingen voor bewezen diensten, giften. Het Museum krijgt geen subsidie van de regering. Dat betekent dat het publiek in Amerika bewezen heeft rijp en waardig te zijn om de inspanningen van actieve beheerders naar waarde te schatten. Zowel in New York als in Chicago, San Francisco, Los Angeles schijnt een grote belangstelling te bestaan voor de kunst
| |
| |
in al haar vormen, niet alleen vanwege de toeristen, maar vooral vanwege de jeugd. Alle musea hebben inderdaad een afdeling waar jonge mensen ingewijd worden in de geheimen van het vak, een soort van werkgemeenschap.
Buiten de tentoonstelling ‘Art of the Real’, was er op het ogenblik van mijn verblijf een tentoonstelling te zien van recente foto's van Cartier-Bresson, een tentoonstelling gewijd aan het werk van James Stirling: Three University Buildings, een tentoonstelling van recente aanwinsten. Films met Greta Garbo, Gospel-concerten behoren tot de gebeurtenissen van het zomerseizoen. Daarbij komen dan nog de vaste tentoonstellingen van schilderijen en beeldhouwwerken van 1880 tot heden, Design-verzamelingen, tekeningen en prenten, foto's van het Edward Steichen Photography Center (waaruit het boek ‘Family of Men’ samengesteld werd) en sculptuur in de open lucht van de New Yorkse achterbuurtruimte. De dienst voor Public Relations loopt gesmeerd, het restaurant voor leden levert goede waar, in één woord het M.o.M.A. is een plaats om te leven in en met de kunst, de enige manier om de kloof tussen publiek en kunst te dichten.
***
Onder de 57 werken van 33 kunstenaars die in ‘The Art of the Real’ voorkwamen, werden er enkele opgenomen die het publiek vertrouwd zijn, maar die een historische waarde hebben (G.O. 'Keefe, J. Pollock, B. Newman, C. Still, J. Johns, A. Liberman, E. Kelly). De bedoeling van de samenstellers was de ontwikkeling van de Amerikaanse kunstenaars in de richting van een ‘abstract art that is maximal in color and minimal in form and an unprecedented interaction between painting en sculpture’ te doen aanvoelen, meer nog dan te bewijzen. Mij dunkt dat de opzet geslaagd is.
Het werk van David Smith, Carl André, Frank Stella, Paul Feeley, Raymond Parker, Darby Bannard, Kenneth Noland, Agnes Martin, Donald Judd, Sol Le Witt, Lyman Kipp, Sanford Wurmfeld, Robert Morris, Robert Smithson, John Mc Cracken, Ralph Humphrey, opnieuw E. Kelly, Patricia Johanson, doet een beroep op niets anders dan op de open ogen van de toeschouwer. De moeilijkheid bestaat er in de verregaande invloed van het abstract expressionisme te overwinnen, ver achter zich te laten en tot de ‘kunstvoorwerpen’ te gaan als tot een rots, een steen, een stoel, een tafel uit de dagelijkse omgeving. Het is mogelijk dat een te grote aandacht voor de techniek de kunstenaar soms parten speelt, maar een onderneming zonder gevaar is weinig interessant. Ik heb de indruk dat de groep Gentse schilders, onder de leiding van Yves De Smet, de goede opening gevonden heeft. Eenvoud, directheid, trefkracht, bevrijdend, verhelderend, ziedaar kenmerken die bij de nieuwe kunst passen. Zij komen rechtstreeks voort uit een houding die breekt met pamfletaire kunstprogrammatie, zich richt tot de gemeenschap in haar geheel en in haar praktische uitwerking alleen en uitsluitend afgestemd is op het onmiddellijk resultaat, zoals het hoort en niet anders meer kan in een wereld waar het blote feit meer stuwkracht bezit dan de legende.
De tentoonstelling ‘Cartier-Bresson: Recent Photographs’, samengesteld door John Szarkowski, omvat in hoofdzaak werk uit de laatste decade. Bresson besteedt vooral aandacht aan het portret: Ch. Munch, C. Chanel, J. Genet, M. Ernst, en aan landschappen uit alle delen van de wereld. Verder werden 30 foto's opgenomen uit de periode 1929-1950. Het verband tussen de bovengenoemde en deze tentoonstelling ligt misschien niet direct voor de hand, maar het is onmiskenbaar aanwezig. Wat Bresson brengt is eveneens blote realiteit, met dit verschil dat hier de associaties, de levende stof, de anekdote, een concreet abstracter, aan zichzelf-genoeg-hebbend-object in de weg staan. Wat Bresson brengt is meer een getuigenis. Het verband met een Kelly bv. ligt geheel in de eenvoud, de geconcentreerdheid, de uniciteit van het resultaat.
Het was in het M.o.M.A. dat ik rustig kon genieten van een schouwspel waarbij de cineast Michael Murphy enkele aantrekkelijke bezoeksters verzocht op haar stappen terug te komen, rondom de beelden te wandelen, om ze te filmen. Ook dat hoort bij een levend Museum. Hier werd ik tot mijn spijt voor het eerst gewaar hoe weinig het werk van een Pollock, een Willem De Kooning mij nog aanspreekt.
***
De Madison Avenue, een laan van galerijen, ligt tussen de Fifth Avenue, die langs het zo beruchte Central Park loopt, en Park Avenue. Daar, ter hoogte van de 75e straat, verrijst het even moderne Whitney Museum. Het gebouw werd ontworpen door Marcel Breuer, de architect die voor 't ogenblik New York op stelten zet met zijn voornemen om in 't midden van de stad, op de plaats waar nu Grand Central staat, een enorme wolkenkrabber op te trekken. Ik werd op de meest vriendelijke wijze ontvangen door Doris Palca en Leon Levine, van de dienst voor Public Relations. Naast de permanente collectie, werden mij hier aangeboden: Aanwinsten 1967-68; Twenty 20th Century Americans; Light: Object and Image. In het Whitney is de sfeer een tikje stijver, plechtiger, wat niet wegneemt dat ik er onvergetelijke dingen gezien heb. In de permanente collectie van Amerikaanse kunst maakte ik voorgoed kennis met schilders als E. Hopper, G.O. 'Keefe, J. Marin, Sloan, Dove, S. Davis, Prendergast, Sheeler, Shahn, e.a. Vooral de doeken van Hopper: een straat in de vroege morgen, een dame op de drempel van haar huis, een baadster op een terras, troffen mij op onbegrijlijke wijze. Volgens L. Levine, die hem persoonlijk gekend heeft, leefde deze schilder zoals zijn schilderijen het laten vermoeden, eenzaam, in zichzelf gesloten. G.O. 'Keefe verstaat de kunst haar zachte en toch scherp omlijnde kleurvlakken te laden met een soort metaphysische kracht die ontroert tot in het diepste van een gebied dat ligt voorbij het bevattelijke. Zij is de echtgenote van de fotograaf Stieglitz. Indrukwekkend was in ieder geval de selectie van 20 Amerikanen uit de 20e eeuw, even- | |
| |
eens afkomstig uit de permanente verzameling. Het is namelijk een kenmerk van de Amerikaanse musea (stichtingen) dat zij hun bezittingen voortdurend in omloop houden, zowel binnen als buiten de eigen muren. Naast schilderijen van de ongelukkige Arshile Gorky, komen werken voor van de beste onder de besten. De grote meneer
Calder, de heldere Stuart Davis, de cubistische Feininger, de beeldhouwer Gaston Lachaise met zijn prachtige vrouwenbeelden, Louise Nevelson met haar donkere, houten wandassemblages, die onwillekeurig doen denken aan Vic Gentils, maar minder anekdotisch, de vorm om de vorm, indrukwekkend (Young Shadows), en anderen die ik niet noem. Europese invloeden zijn onverbloemd herkenbaar, alhoewel de aandacht voor het dagelijkse leven, dikwijls in zijn meest ontnuchterende vorm, een overheersend kenmerk schijnt te zijn. Vooral de sociale ingesteldheid van een Ben Shahn wijst in die richting.
Paul Feeley: Deneb-El-Algedi (1965)
***
Maar het meest indrukwekkende gebeuren in het Whitney was ontegensprekelijk de tentoonstelling ‘Light: Object and Image’. Ik haal direct aan wat in de inleiding tot de catalogus, van Larry Rivers geciteerd wordt ‘Michelangelo saw marble around him and worked with it, I use electricity. What's the difference?’ Inderdaad, waar is het verschil? Nu het keurslijf van het knechtschap door de kunst voorgoed gebroken schijnt te zijn, m.a.w. nu de kunst niet langer de dienstmeid van de literatuur, de humanitaire gedachte, de ideologie is, kan de kunstenaar vrijuit gaan in het zoeken, vinden, ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Hij wordt daarin aangemoedigd door de ontwikkeling van de technologie. Dat hij het daarom niet gemakkelijker gekregen heeft, ligt niet direct voor de hand. Het volstaat echter te bedenken dat meer dan ooit een beroep gedaan wordt op de persoonlijkheid van de kunstenaar. Waar hij vroeger misschien kon steunen op de medewerking van bovenvermelde meesters als literatuur enz.., moet hij nu de wereld te lijf met ‘blote handen’, hetgeen slechts beeldspraak is, vermits de techniek hem zoveel wapens levert. Doch ook voor de overvloed en het vervlakkend gemak van de technische vaardigheid moet de kunstenaar oppassen. Er is geen verhelpen aan: de moderne schilder staat onvoorwaardelijk alleen, in de schoonste en meest schrikwekkende betekenis van het woord.
Het Whitney wil met deze tentoonstelling aantonen dat kunstmatig licht een materiaal is waarmee kunst kan voortgezet worden. In Europa hadden wij de grote licht- en kinetische tentoonstellingen te Brussel, te Parijs, te Amsterdam, hetgeen alleen maar bewijst dat de grenzen en de afstanden vervagen en dat de opheffing van de enge nationalismen eerst in de kunst zal bewaarheid worden. In Amerika echter ziet het er naar uit dat de industrie het belang van de lichtscheppingen ingezien heeft, want steeds meer firma's verlenen hun medewerking aan kostbare verwezenlijkingen. Dit was het geval met ‘Imagimotion’ (1968) een gebeuren in elkaar gestoken door de leden van USCO. ‘The US Company represents a merger of talents, painter, poets and engineer,
| |
| |
and media, light, motion, sound and object. Devoted to producing situations of intense sensory and psychic stimulus. Unites the cults of mysticism and technology as a basis for introspection and communication.’ Het hele geval staat opgesteld in een donkere kamer. In 't midden werd een zuil aangebracht, die om haar as draait en allerlei lichteffecten en dia's in de kamer projecteert. Tegelijkertijd worden elektronische geluiden voortgebracht.
In de tentoonstelling werden opgenomen: Stephen Antonakos, Dan Flavin, Howard Jones, Stanley Landsman, Preston McClanahan, Boyd Mefferd. Vooral Landsman legt zich toe op het verwekken van een duizelingwekkend ruimtegevoel, binnen de beperktheid van een kijkkast, zowat in de aard van het Environnement van Luc Peire, maar technisch veel meer gevarieerd en consequent volgehouden. Sommige kasten zijn uitgerust met een knop die de toeschouwer moet toelaten zelf de lichtsterkte te regelen en op die manier zijn eigen ruimtevisioen te beleven. Mc Clanahan stelt plexiglazen panelen op, die het licht blauw filtreren en die dank zij begeleidende muziek de wandelende toeschouwer uit zijn gewone voegen moeten lichten. Flavin en Antonakos staan aan de spits van het lichtend onderzoekingswerk in de V.S. Andere namen, van jongeren, die niet in de tentoonstelling vertegenwoordigd zijn: James Turrell, Robert Irwin en Doug Wheeler. In het Art Centrum van Pasadena kwam ik net te laat om een tentoonstelling van deze laatste mee te maken.
***
Wie New York zegt, denkt in 't algemeen: Guggenheim Museum. Het gebouw, gelegen aan het Central Park, ontworpen door F.L. Wright biedt het voordeel dat men vanaf het gelijkvloers tot op de zoveelste verdieping of omgekeerd, zonder onderbreking voorbij de schilderijen kan wandelen, net als in een spiraal. Onder de recente aanwinsten kwam een doek van Alechinsky voor, ‘Disparaître’ (1959), alsmede werken van M. Louis, Soto, Kupka, Feeley, e.a. In een aparte zaal werden de werken getoond van de eeuwig wederkerende French artists: Manet, Cézanne, Van Gogh, Picasso. Minder aangenaam was het kleedje waarin de inrichters het geheel gestoken hadden, een salonachtig behang in een paarse stof, die de vergeetput van vergane verveling, kitschcultuur wijdopen zette. Het is altijd gevaarlijk, doeken, hoe meesterlijk ook, te hangen in een snertomgeving. Gelukkig stelde het beroemde Guggenheim die dag voor: ‘Rousseau, Redon en Fantasy’. Ik zeg gelukkig, meer uit deelneming dan uit diepe overtuiging, want ik had mij in dat museum aan wereldschokkende dingen verwacht. Natùùrlijk is Redon een obsederende figuur, natùùrlijk is Rousseau een onvervangbare schilder, en natuurlijk houd ik 100 t.h. van Magritte, Tanguy, Miro, Ernst, Delvaux, Dali, Kandinsky, Picabia, Klee, de Chirico, Chagall, Ensor, Campendonck, Brauner, Matta, Masson, maar het geheel kwam mij voor als een haastig in elkaar getimmerde improvisatie, eerder dan als een met liefde en overgave samengesteld overzicht. Diezelfde dag werden in het Central Park een vrouw doodgeschoten en een oude man dodelijk getroffen. De moordenaar zelf werd door agenten neergeknald. Het moest gebeurd zijn omstreeks de tijd waarop ik in Guggenheim vertoefde. Misschien werd ik door een voorgevoel in mijn kunstgenot gestoord. Direct daarop kwam ik trouwens terecht in de menigte politiemensen en journalisten op de plaats van de moord. Les Artilleurs, Les Footballeurs, Les
Singes heureux van Rousseau, Les mauvais médecins van Ensor, Le violoniste vert van Chagall, L'Oeil van Redon zullen in ieder geval in mijn geheugen blijven hangen. Ik zou die dag nog een menigte Fransen meer te slikken krijgen in het Metropolitan Museum of Art, waar een omvangrijke tentoonstelling van kunst in New Yorks privébezit ingericht werd, onder de titel ‘New York Collects 1968’. Ongeveer 200 schilderijen en beeldhouwwerken uit de late 19e en de beginnende 20e eeuw, waarvan vele nooit tevoren aan het publiek getoond werden. Te veel, te overweldigend om er over uit te weiden. Genoeg nochtans om het belang van de Franse schilderkunst voor de zoveelste keer met kracht te onderstrepen. Om te geloven dat de Amerikanen al het beste opgekocht hebben.
Over het Frick Museum, eveneens in de buurt van het Central Park, zal ik kort zijn: geen jas op de arm, aantrekken, sir!, een gewapende wacht, een paleisachtige woning met ruime patio en bijbehorende klaterende fontein en ruime zalen met beroemde meesters als Rembrandt, Boucher en anderen.
***
Het Jewish Museum aan de Fifth Avenue (Central Park) wordt krachtig gesteund door het Jewish Theological Seminary. Het is één van de meest actieve instellingen in de U.S.A. Op zijn actief staan: tentoonstellingen van Rauschenberg, Jasper Johns, Larry Rivers, Max Ernst, Schöffer en Tinguely, Jonge Amerikaanse en Britse beeldhouwers. Ad Reinhardt. Het Museum omvat een bibliotheek, een junior museum, een kunstindex, een archeologische afdeling, verzorgt eigen uitgaven, brengt kunstwerken in omloop, richt regelmatig speciale gebeurtenissen in voor de leden. Toen ik er was, stonden op het programma: Recent Italian Painting & Sculpture; Suites: Recent Prints, twee zeer belangrijke tentoonstellingen, ten eerste omdat zij niet alleen een blik gunden op het Amerikaanse kunstleven, maar ten tweede omdat zij aansloten bij de Europese ontwikkeling. Bij het binnenkomen nam een sympathieke, olijke man, een bewaker, mij bij de arm en een bezem van Pistoletto tonend, legde hij mij uit dat hij zich helemaal in het begin bijna vergiste van gereedschap om de zaal schoon te maken. Tussen haakjes gezegd, verre van mij de gedachte om de profeet te spelen. De namen die ik noem zijn in Europa voldoende gekend om het element sensatie uit te sluiten. Stop.
Als ik bv. spreek van Pistoletto, Adami, Rotella, Burri, Fontana dan weet de Europese kunstkenner direct
| |
| |
waar de bel hangt. En vermits ik ook wat afweet van kunst, kende ik die namen ook en bovendien hun werk, wat nog beter is. Alleen wist ik niet dat Fontana spoelvormige voorwerpen in plastiek maakte, met de gekende gaten en de onvermijdelijke scheur er in. Interessant leken mij Kounellis met zijn grote, naar de vorm plantaardige patronen, grote vlakken op enorme witte achtergronden; Lombardo met zijn houten vormen aan de muur; Pascali met zijn rechthoekige bakken gevuld met water; Gio Pomodoro met zijn zwartmarmeren beelden. Ik sla een menigte namen over. De tentoonstelling getuigde van een gestadige ontwikkeling. Ook hier wordt het plat vlak meer en meer verlaten om, dikwijls via allerlei schuchtere pogingen, in de halve of gehele ruimte te komen tot een driedimensionale vormgeving. In ieder geval, ook hier zet de objectivering van het resultaat onverminderd door. Zo gebruikt Renato Massibor ritssluitingen in zijn vlakken, niet om er een menselijke gedraging mee aan te duiden, maar eenvoudig omdat hij hierin een nieuwe mogelijkheid ziet om de traditionele dimensies te verleggen. Meest van al sleepten mij echter de grafische verwezenlijkingen uit de tweede tentoonstelling mee. Met zijn portret in reeksverband van Marcel Duchamp, beklemtoont Bert Stern het merkwaardige feit dat de Fransman voor 't ogenblik uitzonderlijk populair is, vooral bij de jongeren. Van Andy Warhol was er de reeks met Marilyn Monroe (1967) in silkscreen uitgevoerd. Elsworth Kelly boeide direct met zijn blauw, geel, rood, groen spel van tastbaarheid en eenvoud. De Brit Eduardo Paolozzi stelde een reeks van 12 litho's voor ‘Universal Electronic Vacuum’, waarin hij schema's en structuren uitwerkt. Louise Nevelson tekent op een achtergrond waarover een doorzichtig glas aangebracht is met aanvullende tekeningen. Billy Al Bengston werkt met gehobbeld aluminium bewerkt met silkscreen. Enzovoorts, verscheiden, levend, boeiend, om naar te kijken, al de groten van het
ogenblik, die hun vindingrijkheid en kunnen in alle mogelijke richtingen benutten, en allemaal recent, vers van de pers. Ik was een ander mens toen ik het Jewish Museum verliet. Het was nochtans tropisch warm, nog meer binnen dan buiten, ondanks de airconditioning.
***
De Gallery of Modern Art en het Riverside Museum waren gesloten. Jammer. Toen voelde ik mij geroepen om naar het Brooklyn Museum te trekken. De subway mondt uit pal voor het museum, een enorm, klassiek gebouw.
Als tijdelijke tentoonstellingen waren er: Het schaakspel door de tijden heen en Hulde aan Rodin. Enig te Brooklyn is de verzameling oud Egyptische, Oosterse en Primitieve Amerikaanse kunst. Nooit in mijn leven zag ik zo'n reusachtige totems: indrukwekkend, grijnzend, dreigend, oppermachtig. De weefsels, maskers, beelden, portretten afkomstig uit het Andesgebergte zijn van onschatbare waarde. De verfijning van bepaalde stukken kan best vergeleken worden met de waardevolste voortbrengselen uit onze middeleeuwen. Wat opviel was een aankondiging in de hal van het museum, waarbij het de bezoeker duidelijk gemaakt werd dat bepaalde zalen en verdiepingen slechts op bepaalde uren konden opengesteld worden en dit bij gebrek aan bewakers, d.w.z. bij gebrek aan voldoende subsidies vanwege de stad New York. Zoiets zag ik nergens in de talrijke musea die geleid worden door een stichting. Leve dan toch het particulier initiatief? Het feit is opvallend. De verzameling tekeningen uit het vaste bezit zijn prachtig: Jongkind, Picasso, Weber, Grosz, Calvin Albert, L. Baskin, Boris Margo (In Memoriam J.F. Kennedy 1963) (Kennedy stond vooral bij de intellectuelen en kunstenaars in een goed blaadje), Daumier, Steinberg, Kirchner, Van Ostade en dan de etsen en houtsneden van Dürer! Deze verzameling, hoe uiteenlopend van opvatting en aanpak ook, getuigt van een fijne speurzin en een beweeglijke aandacht. In de vaste verzameling Europese en Amerikaanse schilderijen en beelden komen de meest gekende namen voor. Dank zij een gewillige bewaker kon ik een blik werpen in de gesloten Europese afdeling: Delvaux, Bacon, Pascin, Villon, Granach, Hobbema, Fantin Latour. En overal kinderen, vooral negerkinderen, waarschijnlijk wegens de vakantie onder de hoede van vrijwilligers geplaatst en in de gelegenheid gesteld om dingen te zien die ze anders misschien minder te zien krijgen. Daar ook had ik een aangenaam en langdurig gesprek met een zwarte uit Haïti, die Frans sprak, in
Brooklyn bewaker speelde en duizend en één vragen te stellen had over Europa, de levensduurte, mijn mening over Amerika, god. Wij namen afscheid in wederzijds respect. Een andere bewaker, van Italiaanse afkomst, woonde al jaren in Staten Island, had zich volledig aangepast aan het Amerikaanse leven. Hij stelde minder vragen. Ook hier overal kindertekeningen, didactische luisterapparaten, een boekerij en een ruime eetgelegenheid.
***
Het Civic Center is het hart van Chicago, het officiële hart bedoel ik, wat niet wegneemt dat het er aangenaam is om te zitten, vooral 's avonds, als er een koele wind waait. 's Morgens, 's middags, op alle uren van de dag kijken naar het reusachtige beeld van Picasso, bij regen, bij zonneschijn. ‘De Vos’ doet het, temidden van de grote Amerikaanse gebouwen.
Eerst bezocht ik het Museum of Contemporary Art, ‘a non-profit institution established for the benefit of the people of Chicago’. Op het programma: The Nazi Drawings van Mauricio Lasansky; The great American Nude van Tom Wesselmann; The Original Baron and Bailey Light Circus, in ruime, goed verlichte zalen en weer veel belangstelling. Het Museum is gelegen in de Ontariostraat, in de kunstenaarswijk. Op de blinde gevel van een buurhuis werd met de steun van het Museum een enorme biscuit van Claes Oldenburg aangebracht. Voor het Museum zelf werd een beeldhouwwerk in metaal geplaatst. De naam van de maker ontsnapte mij. De voorgevel uitgezonderd, is er niets aan het gebouw
| |
| |
Louise Nevelson: Young Shadows (1959-60)
| |
| |
dat zou kunnen laten vermoeden welk vlees er in de kuip zit, oude muren in baksteen, waarschijnlijk van een vroegere fabriek of garage. Lasansky heeft zonder twijfel de ellende van de concentratiekampen gekend; zijn werk staat in het teken van de boodschap. Grote panelen in agressieve stijl getekend. De mens komt er vernederd uit, hulpeloos, geslagen, in de meest belachelijke houdingen, verminderd in zijn meest elementaire verschijning. Kritiek op kerkelijke en andere hoogwaardigheidsbekleders. Lasansky geeft zijn tekeningen, die hoogstens met bruin bijgewerkt zijn een tekst mee die wijst op de doorstane verschrikkingen, op het verloren zelfrespect. Van grote waarde voor wie deze dingen van dichtbij meegemaakt heeft, maar voor de jonge generatie van niet meer belang dan de verschrikkingen in Vietnam, Biafra, enz... Misschien moet de hedendaagse kunstenaar een weg vinden om de gemene noemer der verschrikking weer te geven zonder te verwijzen naar plaatselijke toestanden, hoe wraakroepend die ook mogen zijn. Daartoe bestaat de foto, de film.
Het werk van Wesselmann staat radicaal tegenover het eerste, het brengt geen boodschap, tenzij die van een teruggevonden alledaagsheid, waarin het leven weer ruimte krijgt om zich te ontplooien. Een peer, een Coca-Colafles, een voet in de lucht, een mond, lippen, tanden, tepels, nagels, in grote beschilderde panelen, in onvermengde, heldere kleuren, in plastiek, of uitgesneden en geplakt. Wat Wesselmann gebruikt is de werkelijkheid die iedereen door en door kent, herkent, aanneemt.
En toch levert hij geen versleten, vervelend geworden realisme op z'n Europees. Zijn benadering is zelfs niet gelijk te stellen met een fotografische getrouwheid. De lineaire eenvoud, de sterke vergroting, de sterk visuele ingesteldheid maken van elk detail een schilderkunstig gebeuren, zodat de vertrouwde werkelijkheid alleen nog maar middel is. Hoofdzaak is de grafiek, het beeld, de schilderkunst en die is open, helder, vreugdevol. In de kelderverdieping van het Museum werd, dank zij de medewerking van verscheidene firma's en dit voor de eerste maal te Chicago een show ineengestoken, die herinnert aan het werk van de USCO in het Whitney te New York. De geprojecteerde foto's zijn van Bailey, Baron en Wenner, jonge kunstenaars uit Chicago of omgeving. De toeschouwer speelt in zoverre mee dat zijn silhouet op elk ogenblik opgenomen wordt in het spel van doorlichting, belichting, projectie, dat in de kelder plaatsheeft. Voeg daarbij het hels geluid van beatmuziek en de kleuren van wentelende schijnwerpers en u krijgt een klein idee van wat het circus is. Het loont de moeite om er middenin gestaan te hebben en de dansbewegingen meegemaakt te hebben van de jonge mensen die in hun nopjes waren. Het Museum of Contemporary Art is een levend Museum, ‘Progressive in approach, the museum will organize exhibitions and activities embracing all art forms. These will include such recent phenomena as happenings, experimental films and inter-media productions. Lectures, panel discussions and symposia will reinforce the museum's educational purpose.’ De toekomstige leiders van onze cultuurcentra zouden er best aan doen eerst even een kijkje te nemen in het Amerikaanse kunstleven. Het is nooit te laat om te leren. In ieder geval met administratieve traagheid zal het niet gaan.
***
En dan... the big one, The Art Institute of Chicago, aan de brede Michigan Avenue, klassiek van uiterlijk, maar hoe levend binnenin, een onophoudelijke stroom van bezoekers. Op het ogenblik dat ik er was, stond er geen speciale tentoonstelling op het programma. Bleef dus het vast bezit en dat is zo uitgebreid, zo verscheiden dat het onbegonnen werk is om alles op te sommen. Ik maakte een paar vergelijkingen: Louise Nevelson / Vic Gentils, Jack Youngerman / Raoul De Keyser, bleef ‘stil’ staan bij veteranen als Naum Gabo, Moholy Nagy, Max Bill, werd geïntrigeerd door de Architectes visionnaires de France de la fin du 18e siècle, Claude Nicolas Ledoux (1736-1806), Etienne Louis Boullée (1728-1799), Jacques Lequeu (1728-1799), hield mijn hart vast bij de Europese en Amerikaanse groten die hier met ongelooflijk rijke en kwistige hand aangebracht waren. Noem maar op, er is geen naam die ontbreekt, genoeg om een leven te vullen. Ook de primitieve, oosterse, volkse, dagelijkse kunst is sterk vertegenwoordigd, er komt geen eind aan. Het Junior Museum is zeer actief. Niet ver daarvan verrijst de Openbare Boekerij, een oud gebouw, maar weer volmaakt ingericht. Iedereen kan er vrij in en uit, boeken raadplegen, inlichtingen vragen, rusten, uit de vensters naar de stad kijken, er zijn geen bewakers die u met de schrik op het lijf in de gaten houden. Zelfs niet de ongelooflijke ellende van de negerwijken, kan mij de schoonheid van Chicago doen vergeten, de brede straten, de wind, de regen in het park, het meer met de honderden plezierboten, de mensen op zondag, de schoonste schilderijen van de wereld.
Op mijn tocht naar het Westen stapte ik uit in Des Moines, omdat ik gehoord had van een Art Center. Vroeg in de morgen, te voet van het busstation naar de plaats die mij aangewezen werd, een straat zonder eind en geen cafés met een terras om even uit te blazen, in de plaats daarvan de Amerikaanse blokjeshuizen, de villa's met grasperk, de kerken van alle slag. Was het omdat ik een snor draag, of omdat ik te voet ging, feit is dat ik de vluchtige belangstelling genoot van de lieden die naar hun werk reden. Het centrum staat in 't midden van een groene wijk, een modern gebouw dat helaas voor het grootste deel ontoegankelijk was wegens de uitbreidingswerken. De dames van het besturend comité ontvingen mij zeer vriendelijk, lieten mij zien wat er te zien was, vertelden met onverholen fierheid over hun verwezenlijkingen. Interessant was zonder twijfel de opvoedende kant van het centrum. Huismoeders, jonge mensen waren zeer ernstig bezig aan het werk van hun leven, een schilderij dat zij maakten onder het kundig oog van een betaald meester uit New York, die voor de duur van de zomer gecontracteerd was en tegelijker- | |
| |
tijd een tentoonstelling van zijn (abstract, verfijnd, expressionistisch, estetisch) werk hield, een zekere Stephen Greene. Een jongeman in korte broek, staande naast een fiets diende als model, hetgeen niet betekent dat elke ‘leerling’ de fietser aan het konterfeiten was, integendeel. Er heerste een rustige sfeer, pakkend van pretentieloosheid. In een andere zaal ontdekte ik een vrijwilligster die mits een geringe vergoeding bereid werd gevonden om zich bezig te houden met wat zij noemde sociale gevallen, meestal negerkinderen die waarschijnlijk op de kosten van de openbare onderstand naar het centrum gestuurd waren om er te schilderen en te tekenen in alle vrijheid.
Toen kwam eindelijk de stad van Scott Mackenzie aan de beurt, de stad van de heuvels, van de hippies, van de Golden Gate Bridge, van de Franse zwier, de Spaanse deftigheid, de Amerikaanse losheid, San Francisco.
's Morgens en 's avonds mist, in de dag helder, warm, winderig, ideaal om te wandelen. De eerste dag al stapte ik een boekenwinkel binnen, niet ver van Union Square en direct viel mijn blik op een eerste uitgave (1543) van een boek van Andreas Vesalii Bruxellensis. Alle chauvinisme daargelaten, ergens voelde ik mij gevleid.
***
Het San Francisco Museum of Art maakt deel uit van een complex van statige gebouwen in neo-klassieke stijl, die gelegen zijn rondom het Civic Center. Op het programma stonden: Photographs by Roy Rosen; Etchings by Giogio Morandi; Hyman Bloom: Drawings; Jerry Uelsmann: Photographs; de permanente verzameling van prachtige Amerikaanse schilderijen. Roy Rosen is een fotograaf-amateur-wereldreiziger, die woont te Santa Fe in Mexico. Hij heeft een grote bewondering voor Edward Weston. Mensen, stoffen, ruimtelijkheden, lijnen zijn de onderwerpen die hij net als Weston verwerkt in een duidelijke grafische stijl, met een rustige, heldere wit-zwart dosering, klassiek van opzet, gestrengheid, evenwicht. Jerry Uelsmann, geboren te Detroit, professor in de fotografie aan de Universiteit van Florida, beoefent creatieve fotografie. Het grootste werk gebeurt in de donkere kamer, waar de stukken gemonteerd worden tot een synthetisch-romantische beeldkunst. In zijn beste momenten is hij zeer gevoelig, slaagt hij er in een andere wereld op te roepen, herschept hij de bestaande orde der dingen. Hij moet echter oppassen voor overladenheid, symbolisme, want dan gaat dat merkwaardige element van vervreemding onherroepelijk verloren. De tekeningen van Hyman Bloom staan dicht bij het werk van Lasansky, fantastisch in klassieke stijl, visionair haast, terwijl Morandi stillevens aan de lopende band voortbrengt, intimistisch van karakter. Onvergetelijk (excuus voor dit terugkomend woord) waren de grote werken van Dzubas, Noland, Stella, Rothko, Motherwell, Reinhardt, Davis, uit de permanente collectie. Om te zwijgen van de Duitse Expressionisten en Van Doesburg. Stop.
Maar wonder boven wonder is het kleinere San Francisco Art Institute. Boven op de Russian Hill, niet ver van Fisherman's Bay, te bereiken met de kabeltram, in een rustige buurt van groen en landelijke huizen, verrijst de toren van het Instituut. Op het binnenplein, onder de galerij, stellen jonge schilders, leerlingen van de school tentoon.
De schilderijen waren meestal van goede makelij: figuren, fotografisch of niet, gepresenteerd in de bekende new image stijl, het onklassieke picturale vlak, de versnijdingen, de overhoop gegooide perspectieven, de expressionistische vervormingen, de stripverhaaltechniek, de sculpturen met vangarmen, de hevige kleuren. Het water van de fontein is geel, de fonteinmuur is in mozaïek, de vlaggemast is geel-blauw gekleurd.
Jonge mensen lopen over en weer, ouderen rusten filosofisch uit, de zon schijnt, van op de toren is de baai van San Francisco zichtbaar met, als het weer mee wil, een Golden Gate en een Oakland Bridge in hun volle glorie.
Buiten de gasttentoonstelling ‘American Landscapes’ viel mij een doek op van een onbekende schilderes: droomhuizen ver van de drukte van de overbezette grootstad, vrij in de lucht, nergens belemmerd door sloppen of grauwe gevels, vrij als een vogel in de lucht, het nieuwe arcadia van diegenen die niet meer mee willen, ook (in een ander werk van dezelfde kunstenares) de open liefde aan het strand, zuiver van ziekelijke afwijkingen, zinnelijk zonder meer, genietend van de zee, de lucht, de ruimte. Schilderijen met sterk plastische inslag, jong, onhandig soms, dikwijls sterk emotioneel getint, minder agressief dan ik verwacht had. Net of de schilders zopas de schilderkunst ontdekt hebben. De eigenares van een zaal niet ver van Chinatown vertelde mij dat volgens haar de jongeren het in San Francisco te gemakkelijk hebben, het leven is er te gemakkelijk op alle gebied, opdat zij zich zouden gedreven voelen door echt creatieve impulsen. Ik sprak met een jonge bioloog uit New York die naar het Art Institute gekomen was om te schilderen. Wat hij reeds gemaakt had, was niet zonder verdienste. Hij was buitengewoon entousiast over de school, vooral om de buitengewone mate van vrijheid die aan de leerlingen gegund wordt en om de kritische zin die in groepsgesprekken aangewakkerd wordt. Men bespreekt elkaars werk in het openbaar en dat lijkt mij stimulerend. Onder andere namen komen op de lijst der lesgevers uit de afgelopen jaren die voor van Clyfford Still, Mark Rothko, Edward Weston.
***
Het De Young Museum in het Golden Gate Park bezocht ik op zondag 14 juli, de dag waarop Franse volksdansers uit het Baskenland in het Park optraden. Onder de kostbare Primitieven, Italiaanse Renaissanceschilders, en noem maar op, kan ik alleen maar de Brusselse wandtapijten van Jacques Van Der Borght (18e eeuw) vermelden. Weer zo'n ongelooflijke verzameling Europees kunstgoed. Later bezocht ik ook het zeer plechtige, prachtig gelegen California Palace of the Legion of Honor. Het
| |
| |
is een soort mausoleum, boven op een heuvel vanwaar men een deel van San Francisco te zien krijgt. Als eerste belangrijk stuk is er ‘De Denker’ van Rodin. In een andere zaal komen nog meer werken van Rodin voor. Een speciale tentoonstelling besteedde aandacht aan de schilderes Harriet Frances, die vooral figuren uit de moderne jeugdwereld als onderwerp kiest en uitwerkt in sterk lineaire vlakbegrenzing en weinig geschakeerde kleuren. Met de bus reed ik naar het Berkeley Art Center, waar een tentoonstelling van Steve Waldeck gehouden werd. Deze kunstenaar is sculpture instructor aan de Universiteit van California te Berkeley. Hij stelde voor ‘painting and kinetic sculpture’. Zijn elektronisch gebeuren duidde hij aan als een hybridisch geheel van beeldhouwkunst en drama. De toeschouwer wordt betrokken in een gebeuren dat volledig geautomatiseerd verloopt en waardoor al de opgestelde elementen ieder op hun beurt van binnenin of van buitenuit belicht worden, ritmisch op de tonen van een elektronische muziek. Ik zal niet zeggen dat ik geschokt of overweldigd buitenkwam, maar de pogingen van Waldeck interesseren mij in dezelfde mate als de onberispelijke Amerikaanse verkeersregeling. Het zijn bewijzen van het menselijk kunnen.
In San Francisco is er nog wat anders: de talrijke boekhandels, winkels waar parelsnoeren ‘made in Tsjechoslowakia’, snuisterijen allerlei, oude kleren, posters, uitgaven van de underground press, waaronder veel gedichtenbundels, te krijgen zijn, de complexen die opgevat zijn als winkelcentra, met verrassende hoekjes, terrassen, trappen, fonteinen, beeldhouwwerken, buildings met enorme schilderijen in hun open ruimten. Ik verliet de stad met heimwee.
***
Los Angeles, de stad op wielen, voorbij Hollywood, met rondom namen die Mexico aankondigen: Santa Monica, San Diego, Santa Barbara, al de heiligen van het katholieke repertorium. First of all: the Los Angeles County Museum of Art, een complex dat men vanaf de straat bereikt langs bruggen over het water. En in dat water is een reusachtige mobile van Calder opgesteld, die voortbewogen wordt door spuitend water. Op de meest uitgelezen plaatsen komen beeldhouwwerken voor, het kan niet meer hedendaags, passend in het kader van het spel van lijnen, vlakken en openingen van de gebouwen. Het lijkt wel een stad op palen, gebouwd voor de goden. Daar werd in haar volle glorie de tentoonstelling ‘Dada, Surrealism, and their Heritage’, komend van het Museum of Modern Art te New York, gehouden.
Stanley Landsman: Snooker (detail) - 1968
Op mijn weg naar het binnenste van de kunststad, naar de dienst voor Public Relations, moest ik voorbij een strenge donkerhuidige bewaker, die heerste over een kamer met vier televisieschermen. Deze apparaten houden alle delen van het gebouw, dag en nacht in het oog. Ik moest het uur van mijn binnenkomst aantekenen en later nog eens het uur van mijn buitengaan. De catalogus, opgesteld door William S. Rubin is al een gebeurtenis op zichzelf. Hij werd
| |
| |
overvloedig en met kennis van zaken geïllustreerd. Wie nooit iets hoorde over Dada of Surrealisme, doet er best aan zich deze uitgave aan te schaffen, al was het maar om de historische uitleg en de pertinente opmerkingen van de auteur te leren kennen. De verschillende hoofdstukken handelen over Dada, de pioniersjaren van het Surrealisme 1924-1929, het Surrealisme van de dertiger jaren, het Surrealisme in ballingschap en daarna, nota's, chronologie, bibliografie, catalogus, index. Een prachtige uitgave. De auteur kreeg van zijn uitgever de toestemming om passages te gebruiken uit het boek dat reeds geschreven was vóór de tentoonstelling gepland werd en dat de titel zal dragen ‘Dada and Surrealist Art’. In de tentoonstelling komen zowat 300 werken voor: van een repliek uit 1951 van het wiel van Duchamp waarvan het origineel in 1913 verloren ging, via de repliek van de taxi in de regen uit 1938 van Salvador Dali, tot werken van de hedendaagse Kienholz, Adami, Matta, e.a. Dada handelde niet uit overwegingen van kunstzinnige aard, integendeel. Een blik in de Dada Almanach van Richard Huelsenbeck volstaat om daarvan overtuigd te geraken. De ready mades van Duchamp, de grote man van het ogenblik in Amerika, waren gericht tegen de kunst en kort daarop zou Duchamp zichzelf konsekwent tegen de ‘artiest’ keren door er de brui van te geven. Wat Dada echter naliet, zou een onvermoede invloed hebben op de ontwikkeling van de moderne kunst. Eens het protest verklonken, bleven de verbluffende experimenten over: het gebruik van gevonden voorwerpen, collage, ‘oscillation’ painting (Ernst). Vandaar de vormparallellen die kunnen doorgetrokken worden tot Schultze, de Saint-Phalle, Kienholz, Klapheck, Arneson, Carter, Arman, Cornell. Het surrealisme was meer orthodox, vooral onder het waakzaam oog van Breton en oefende een geweldige aantrekkingskracht uit. In de catalogus vernemen wij dat het Surrealisme een
grote invloed had op het Abstract Expressionisme in Amerika, en wij denken hierbij vooral aan de school van New York met schilders als Gorky, Motherwell, Gottlieb, Pollock, De Kooning. Samen met het cubisme en het futurisme werden door Dada en het Surrealisme wegen geopend die nu nog maar pas naar bewuste verwezenlijkingen beginnen te leiden.
***
Bijzonder merkwaardig is het werk van Kurt Schwitters en het verhaal omtrent de verschillende huizen die hij bewoond heeft en die hij binnenin liet volgroeien met allerlei uitwassen van zuiver vormelijke aard. Hij noemde dat de Merzbau en zou zichzelf op de duur Merz gaan noemen, omdat hij dacht dat het ogenblik gekomen was om zijn opvattingen volledig aan den lijve te beleven. In de tentoonstelling werd een schietschijf van Jasper Johns opgesteld naast die van Picabia, de Lower Manhattan Packed Building van Christo naast The Enigma of Isidore Ducasse van Man Ray; werken van Rauschenberg en Spoerri naast die van Dadaleden; werken van Oldenburg, Seymour Lipton, Ernest Trova, Meret Oppenheim, Roland Penrose, naast werken van Ernst, Dali, Bellmer, Picasso (die zelden kon opgesteld worden), Kiesler. De tentoonstelling is een stuk kunstgeschiedenis van het eerste gehalte, waaraan herinneringen vasthangen aan de roerigste bladzijden uit het boek van de opstand, de afvalligheid, de bewustwording. Namen die klinken als een klok en die even belangrijk zullen worden als die van de reuzen uit de Klassieke kunst: Duchamp, Picabia, Ernst, Schwitters, Dali, Arp.
In datzelfde museum is er dan nog de bestendige verzameling met juwelen van Roeland Saverij, Ter Borgh, Isenbrandt. Opvallend was de zaal met de uitgebreide reeks variaties op constructieve, geometrische vlakverdelingen in het plat vlak zelf van Burgoyne Dillen (1906-1965). Het was daar dat ik voor het eerst ontspannen van een goed eetmaal kon genieten, in de frisheid van een terras binnen het museumcomplex.
De Huntington Library Art Gallery is gehuisvest in de prinselijke woning van de gewezen familie Huntington. Bekend zijn vooral de verzameling schilderijen uit de achttiende en vroeg-negentiende Britse eeuw, met schilders als Gainsborough, Reynolds, Turner, Constable. Vooral ‘The Blue Boy’ van Gainsborough lokt veel nieuwsgierigen. Beroemd zijn ook de tapijten van Beauvais en de Gobelins. Maar bovenal staat de verzameling manuscripten en drukwerken, zoals: het Ellesmere handschrift van Chaucers Canterbury Tales (± 1410), de Gutenberg Bijbel (Mainz 1450-55), het eerste in het Engels gedrukte boek, The Recuyell of the Historyes of Troye (Bruges, Caxton and Mansion, 1475), eerste uitgaven van Shakespeare, handschriften van Washington en Benjamin Franklin. Voeg daarbij Italiaanse en Vlaamse schilderijen uit de 16e eeuw, foto's gemaakt door pioniers, in de moeilijkste (Amerikaanse) omstandigheden en het beeld van de Huntington Gallery wordt er minder onvolledig door. Ik rustte er uit in de prachtige tuinen.
Een andere keer trok ik naar het Pasadena Art Museum. Op het programma: Litho's van Jasper Johns, Kinetische sculpturen van Jose de Rivera, Kastjes van Joseph Cornell, Foto's van Edward Weston. De vaste collectie is merkwaardig: het Expressionisme met Kirchner, Klee, Schiele, Jawlensky, Kupka, Kandinsky, Feininger, Münter; het Abstract Expressionisme met de Kooning, Guston, Gorky, Still, Kline, Newman; Art of the 60's met Olitski, Morris Louis, F. Stella, Noland, Helen Frankenthaler en E. Kelly. Alles bijeen een enige verzameling en met verstand opgesteld. Er is een afdeling Japanse houtgravures met werk van Hiroshige, Shunsho, Hokusai, Shungei, Harunobu. Het gebouw is opgetrokken in 1924 in de Peking stijl. Weldra krijgt het museum een nieuw onderkomen, ultramodern. Het Pasadena Museum behoort tot de belangrijkste in de U.S.A. Wie daaraan twijfelt herleze maar de lijst van wat er te zien is.
***
Te Los Angeles is er een laan, dichtbij Beverly Hills, La Cienega Boule- | |
| |
vard, een aaneenschakeling van galerijen en antiquairs. Naast de grootste onbenulligheden vindt men er merkwaardige dingen. Ik ontdekte (voor mijzelf) de staande en liggende beelden van het echtpaar Massey (Feingarten Galleries), het werk van de jongeren Wall Batterton, Ray Smith, Jay Maddox, Michael Peters (Molly Barnes Gallery), nieuw werk (naar het estetische toe, met neuzen en lege punching balls) van Claes Oldenburg (Irving Blum Gallery), ‘Blacksmith’ Thomas met zijn ijzersculpturen (Fleisher Anhalt Gallery), een tentoonstelling met als thema ‘De liefde’, waarin werk van Frank Gallo, Robert Cremean, E. Dickinson (Felix Landau Gallery). Tot mijn vermaak zag ik daar hoe de zaalhouder ontmoedigd een werk van Berrocal opzij legde, omdat hij het na de zoveelste poging niet in elkaar kreeg. De tentoonstelling van Jean Raine was net achter de rug toen ik er aankwam.
Als laatste etappe in de kunst en niet de minste zou dan nog Washington D.C., de federale hoofdstad, volgen. De mensen waren er in ieder geval vriendelijker dat te New York. Het zuiden zeggen de enen, de verveling zeggen de anderen. Mij om 't even, ik vond het prettig dat de mensen mij bereidwillig te woord stonden.
Vooreerst was er de National Collection of Fine Arts (A Museum of the Smithsonian Institution). Het gebouw behoort tot de oudste van de stad. Alleen het Witte Huis en het Kapitool zijn ouder.
Het bezit ongeveer 8000 stukken in zijn voorraadkamers. ‘The survey of American art of the 18th and 19th centuries culminates in the contemporary section, which demonstrates the rich store of talent summed up in American painting today as American art moves into a position of leadership on the world scene’. Het klinkt niet erg bescheiden, maar er zit waarheid in. Belangrijk was daar de tentoonstelling ‘Alexander Archipenko - A Memorial Exhibition 1967-1969’, die volledig samengesteld werd met werken uit het bezit van mevr. Alexander Archipenko, weduwe van de in 1964 overleden kunstenaar. Deze Rus van geboorte, kwam op zijn 20e naar Parijs, waar hij iedere dag naar het Louvre trok om er de oude beschavingen te bestuderen. In 1909 bracht hij zijn eerste revolutionaire beelden voort. In 1910 werd hij lid van een vereniging waarin al de groten van die tijd zaten (Gris, Picabia, Picasso, Duchamp, Léger, e.a.). In 1912 maakte hij Medrano I (Juggler), de eerste drie-dimensionale constructie in de moderne beeldhouwkunst, waarbij verschillende beschilderde materialen gebruikt werden (hout, glas, metaaldraad). Maakte toen ook voor het eerst ‘Sculpto-Peintures’, alsook Walking Woman, opgebouwd uit concave vlakken, dit om de openingen in de massa in te voeren. Hij was toen eveneens een der eersten om beelden te maken die een spatiaal environnement opriepen. In 1923 trok hij naar de U.S.A. In 1924 vond hij de ‘Peinture changeante’ uit. In 1939 behoorde hij tot diegenen die door de nazi's uit de musea verwijderd werden. In 1947 maakte hij Zittend figuur, het eerste beeld in plastiek dat van binnenin verlicht werd. In haar inleiding tot de mooie catalogus zegt Katharina Kuh: ‘Alexander Archipenko, the first sculptor of our century to recognize form as an illusion, investigated this mystery throughout his entire life. Almost from the beginning he became involved with the void, with perforated and concave
planes, with what today we call negative form. Now, well over a half-century since his earliest experiments were initiated, we accept the fact that less can make more, that space can miraculously turn into form. What we occasionally forget is how much Archipenko was responsible for these intangible discoveries’. Ik kan het niet beter zeggen. Uit de tentoonstelling blijkt hoezeer Archipenko bezeten was door het ritme, de illusie van de beweging in de ruimte. Het cubisme is zijn grote ontdekking geweest. Zijn laatste beeld ‘King Solomon’ bewijst dat voldoende.
***
Om te eindigen bezocht ik de National Gallery of Art. Het gebouw is gelegen aan de 6th Street, ongeveer halfweg tussen het Kapitool en het Washington Monument. Hier zag ik wonderlijke dingen: Fra Angelico, Botticelli, El Greco, Tiepolo, Memling, David Gerard, Jan Van Eyck, Rogier Van Der Weyden, Cranach, wonderlijke Vermeers, Rembrandt, Dali, Van Gogh, Corot, en ik sla groten der aarde over, ganse scholen en eeuwen. Ik geef het op, het wordt te veel, ik bewaar die schatten in mijn geheugen, waar sommige doeken zullen vervagen tot details, andere zullen bewaard blijven, integraal, zoals dat beruchte Guernica van Picasso, waar ik nu pas over gewaag, omdat ik op die manier kan terugkeren tot mijn vertrekpunt, het Museum of Modern Art te New York, waar de beste werken van onze beste modernen te zien zijn. En ik neem mij voor met aandacht een mooi boek te lezen: American Art Since 1900 - A Critical History, alsook Readings in American Art Since 1900 - A Documentary Survey, beide geschreven door Barbara Rose (Uitg. F. Praeger - 111 Fourth Avenue, New York, N.Y. 10003, niet ver van Washington Square, het hart van Greenwich Village. Washington Square waar ik meer dan één avond vertoefde en dikwijls radeloos geraakte).
Adolf Merckx
|
|