| |
| |
| |
Luc Barthels
Gesprek met Roger Somville
Als geëngageerd schilder is de Brusselaar Roger Somville, van Mexico tot in de landen van het Oostblok, een hoog gewaardeerd kunstenaar. Dat zijn werk niet onmiddellijk aan Russische of Chinese propagandakunst doet denken, doet geen afbreuk aan het engagement ervan, integendeel: het kan het soms verraderlijk doeltreffend maken. Zo kocht de Belgische Staat in 1964 zijn wandtapijt ‘Le triomphe de la paix’ aan, maar wilde er zich achteraf bij nader inzien weer van ontdoen. Ook de agressieve muurschilderingen die hij vorig jaar in het Brusselse metrostation ‘Hankar’ aanbracht vielen, eenmaal voltooid, niet meer bij alle promotoren en metroreizigers in de smaak. Dat betekent ook weer niet dat Somville zijn werken overal als paarden van Troje wil binnensmokkelen. In 1964 weigerde hij doodeenvoudig een werk te leveren aans het Museum voor Moderne Kunsten te Brussel, omdat hij op dat ogenblik geen vrede kon nemen met de daar gevoerde politiek. Kortom, Somville is niet de man die schildert om bij wie ook in het gevlei te komen, en nog minder iemand die koopwaar bijeenschildert.
- Wat betekent voor jou precies de schilderkunst, Roger?
Kunst is volgens mij vorm geven aan (zelfexpressie. De schilderkunst is dus mijn wapen, mijn kommunikatiemiddel, zoals dat voor anderen de taal, het schaakspel, of om het even wat kan zijn.
- Jij bent de bezieler geweest van het Nieuwe Realisme...
Het zijn anderen geweest die me daartoe gebracht hebben. Wat ik steeds verdedigd heb is het socialistisch realisme, maar dan zoals ik het zie, of verkies, of zoals het mij bevalt...
- Maar je Rokers of Schilders kunnen toch moeilijk socialistisch-realistische werken genoemd worden.
Ik heb alleen maar gezegd dat ik het socialistisch realisme steeds verdedigd heb. Ik heb nooit beweerd dat ik een socialistisch-realistisch schilder ben, of zelfs maar een realist, want dan zou ik mezelf a priori eigenschappen toeschrijven die de geschiedenis me misschien toch niet geven zal. Laten we dus voorzichtig blijven.
Anderzijds dienen we akkoord te gaan over een bepaalde terminologie waarin tegenwoordig een enorme verwarring heerst. De kunstvorm die een kopie van de werkelijkheid wil
| |
| |
| |
| |
zijn is het NATURALISME. Het is de kunst van de immobiliteit, en heeft dus niets te maken met het realisme, dat de kunstvorm van de mobiliteit is. Het naturalisme is steeds een akademische en reactionaire kunstvorm geweest, in zoverrre het de realiteit kopieert.
- Zoals het hyperrealistne tegenwoordig?
Precies! De hyperrealisten werken volledig konventioneel en burgerlijk. Met het hyperrealisme is de bourgeoiskunst op het punt gekomen vanwaar ze vertrokken is. Sedert de tijd van Napoleon III, de periode van de ‘pompiers’, is ze na vele ervaringen wel wat geëvolueerd, doch steeds binnen dat burgerlijke getto. Die ervaringen zouden buitengewoon geworden zijn, indien ze een nieuwe weg hadden geopend. Men heeft pas met een nieuwe kunst te maken zodra deze de nieuwe fenomenen van de sociale werkelijkheid weergeeft. De kunstenaar die dat niet doet is voorbijgestreefd, zelfs wanneer hij kringetjes en vierkantjes maakt, ik zou zelfs zeggen: vooral wanneer hij dat doet.
Wanneer ik over REALISME spreek, gaat het helemaal niet om zomaar een school. In de hedendaagse kunst bestaan er misschien wel honderd scholen, die in de geschiedenis alle zullen herleid worden tot een 5-of 6-tal grote stromingen, zoals het akademisme, het traditionalisme, het naturalisme, en... het realisme. Ik zei reeds dat naturalisme en realisme elkaars antipoden zijn. Het realisme streeft ernaar, de fenomenen van de natuur en de fenomenen van de sociale werkelijkheid te transponeren in de schilderkunst. Ik onderstreep: de fenomenen ervan. Men is nog helemaal geen realist door zich ervoor uit te geven!
Wanneer ik het over SOCIALISTISCH REALISME heb, bedoel ik daarmee dat het realisme een socialistische inslag zal hebben in zoverre de kunstenaar de socialistische perspektieven van onze geschiedenis aanvaardt. Het socialistisch realisme heeft helemaal geen eigen profiel. Velen vereenzelvigen het met de Sovjet-kunst, en dat is totaal verkeerd. Hoewel de grootste realisaties ervan wel in de Sowjet-Unie ontstonden, treft men ook elders socialistisch-realistische kunstvormen aan, en in de Sowjet-Unie wordt ook werk geleverd dat er niet helemaal kan voor doorgaan.
- Welke zijn dan volgens jou de echte socialistische realisten geweest?
Een eerste grote beweging vormen ontegensprekelijk de Sowjetcineasten uit de jaren 1920-30, zoals Eisenstein en Poudovkin. Indien je me zou vragen of er in de moderne kunst een Michelangelo bestaat, zou ik niet naar een beeldhouwer of schilder, maar wel naar de cineast Eisenstein verwijzen. Hij heeft een nieuw middel aangewend, wat op zichzelf van bijkomstig belang zou zijn, maar vertrekkend van een nieuwe inhoud heeft hij in dat nieuwe middel de geniale vorm gevonden om zich uit te drukken. Een tweede grote realistische beweging is die van Brecht en Piscador, en een derde de Mexicaanse schilderkunst met Siquieros en Orozo. Tot zover de grote stromingen.
| |
| |
Natuurlijk zijn er ook realistische enkelingen geweest, zoals Kokoschka, Matisse, Ensor, Permeke...
- Maar voor jou als schilder is de Mexicaanse beweging dus de belangrijkste.
Ik meen dat dit volkomen onbetwistbaar is. Ik heb dat alles bestudeerd en heb ter plaatse vertoefd. Die kunstenaars hebben de fundamentele problemen van het leven benaderd. Die Mexicaanse beweging is ontstaan uit de ontmoeting van enkele geniale mensen met de revolutie. Het gaat hier niet om een modeverschijnsel dat men in een of ander atelier bedacht heeft, maar om een schilderkunst die wortelt in de Mexicaanse revolutie zelf.
- Dan is het toch moeilijk hier in dezelfde geest te werken.
Ik denk niet dat er per sé een revolutie nodig is om iets te scheppen, maar de geschiedenis bewijst dat de grote dingen gecreëerd worden op ogenblikken die historische keerpunten uitmaken. Het is duidelijk dat onze huidige maatschappijvorm naar haar einde toeloopt. Ondanks haar verleden, haar wetenschap en haar materiële middelen is ze op geestelijk gebied klein, arm en moe. De sociale omwenteling kan nog 20, 30 of 40 jaar op zich laten wachten, maar ons ideologisch systeem wordt meer en meer aangevallen. In Chili heeft men moeten moorden om het nog te kunnen handhaven. De tijd van de uitbuiting is voorbij. Dat bleek in Vietnam, Cambodja, Portugal... Hier bij ons valt het op het eerste gezicht nog best mee, want wij eten frieten en gaan naar de bioskoop, maar wij hebben alles behalve het essentiële, en daarom moeten wij naar psychiaters en psychologen draven.
Tot die oude maatschappij reken ik ook de kunsthandel en die hele kitschwereld, het luxueuse snobisme, de biënales en triënales, van Sao Paulo en Kassel tot in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Men poogt er zich jong te gedragen maar volgt daarbij steeds dezelfde oude denkpatronen.
Ik ben helemaal niet van mening dat we de nieuwe maatschappij moeten afwachten, maar wel dat deze ondergaande samenleving reeds de voedingsbodem voor een nieuwe kunst kan zijn.
- Je bent ook aktief geweest in mei '68. Wat heeft dat voor jou betekend?
In mei '68 werden er dingen gezegd die zeer juist zijn, maar andere die nergens op slaan. Men heeft veel zinnigs verteld i.v.m. de individuele bevrijding en de aliënatie. Op dat gebied waren de discussies zeer interessant. Maar wanneer men het over revolutie had, hielden de gesprekken helemaal geen steek meer. Het zijn de arbeiders die de revolutie moeten brengen, al dan niet geholpen door een zeer kleine fractie intellectuelen, studenten, die op dat ogenblik zal bereid zijn tot het einde door te gaan. In mei '68 heeft men straatstenen opgebroken, wat op zichzelf interessant is, maar wanneer de studenten dat doen, volstaat een repressie met gummiknuppels om er een eind aan te maken. Wanneer de arbeidersklasse op straat komt staan er geen ouders achter hen en wacht er
| |
| |
geen Knokke-Zoute enkele maanden later. Dan is er totaal niets meer: de rug tegen de muur, overwinnen of sterven!
En dan grijpt de repressie niet meer in met gummiknuppels, maar met de tanks, die opgesteld stonden te Versailles!
In mei '68 is er nog iets zeer interessants gebeurd. Le Monde is een meesterlijk verzorgde krant, maar hij steunt de bourgeoisie. Welke was zijn houding in mei '68? Zeer revolutionair! Wie waren de slechten? De kommunisten! Waarom? De bourgeoisie had gewild dat de kommunisten de flater zouden begaan, te denken dat hun uur gekomen was op straat te komen. Ze hebben het natuurlijk niet gedaan, want ze zouden eraan zijn gegaan als ratten. En Le Monde, die alles behalve socialistisch of anarchistisch is, had gelijk de socialisten en anarchisten te steunen, want die steunen op hun beurt de bourgeoisie. De ontvoering van Peter Lorenz door de Duitse anarchisten bezorgde alleen maar meer stemmen aan de C D U. Dat is heel erg, want in de waan ultra-revolutionair te zijn helpen ze de bourgeoisie.
- Is het mogelijk dat je in je gravure ‘La Manif...’ sceptisch staat tegenover een groepje mensen dat achter een spandoek aanstapt?
Kijk, wanneer men betoogt gaat het steeds om de meest elementaire dingen, zoals seksuele en andere vrijheid, eten, beter leven, gelijke kansen voor iedereen, enz. Het is duidelijk dat we de wereld moeten veranderen. Sommigen vinden het normaal dat twee derden van de wereldbevolking honger lijden, net zoals anderen het normaal vinden dat een stad grijs is, in plaats van zich af te vragen wie die dingen zo voor ons bepaalt en waarom. Gelukkig hebben de mensen steeds gevochten om hun vrijheid en om hun leven te verbeteren. Maar de oude wereld verdedigt zich, wat aanleiding geeft tot de grootste onrechtvaardigheden. Zou de nieuwe wereld ideaal zijn, dan zou hij onmiddellijk door de oude vernietigd worden. Daarom moet de nieuwe orde zich al onmiddellijk wapenen, en het is niet om die kontradiktie dat we ze moeten veroordelen. Het lijkt een beetje op een mensenleven: de oude, met zijn ervaring en wijsheid, sterft, en de nieuwe wordt geboren zonder ervaring.
Maar wat nu mijn gravure betreft, waar je het over had, zoals je hoort sta ik helemaal niet sceptisch tegenover een betoging. Alleen heb ik een beeld gegeven dat wel enigszins symbolisch is, maar dat we ook om de haverklap te zien krijgen. We leven in een tijd waarin de mensen aan mekaar vragen: ‘Kom je straks ook naar de betoging?’ Ik heb dus een betoging willen weergeven op een humoristische manier, met vooraan dat paar vrouwebenen op naaldhakken, met dan wat betogers achter het spandoek. Ik vind dat het ook wel eens nodig is wat te lachen. Maar je kan lachen, glimlachen, en grimlachen om iets, en dat onderscheid is ook duidelijk in mijn tekeningenreeks ‘Les Vernissages’ denk ik.
- Hoe sta je tegenover de surrealisten, die zich toch ook links geëngageerd noemden?
| |
| |
| |
| |
Het surrealisme is vooral waardevol en kontestatair geweest in de literatuur, meer bepaald na de tweede wereldoorlog. Volgens mij is het surrealisme in de schilderkunst, zowel plastisch als picturaal, zeer zwak geweest.
- Zonder uitzonderingen?
Max Ernst en Paul Delvaux zijn wel grote kunstenaars, maar die hele kliek van surrealisten die theaterdecors met gezichtsbedrog en gelijkaardige dingen schilderden, daar houd ik niet van, dat alles is zeer armzalig. De surrealisten beweren volgelingen van Jeroen Bosch te zijn, maar Jeroen Bosch was helemaal geen surrealist. Hij was een realistisch schilder, die het fantastische element enkel gebruikte als een middel om zich uit te drukken.
Maar in de literatuur is het surrealisme wel interessant geweest. Daar treffen we echte linkse elementen aan. Denken we maar aan Aragon en Eluard, die beiden, merkwaardig genoeg, achteraf een meer realistische weg ingeslagen zijn. Zij waren in staat om te ‘dromen met beide voeten op de grond’, om het met de woorden van Lenin uit te drukken. Aragon is een zeer groot dichter, zoals er trouwens ook elders zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan Malekovsky in de U.S.S.R., aan Amado in Brazilië,...
- Je geeft voordrachten en schrijft artikels en boeken. Betekent dit dat je schilderkunst als uitdrukkingsmiddel toch ergens tekort schiet?
Ik schrijf vooral wegens de te grote verwarring in de terminologie, waarover ik je daarstraks sprak. Het verduidelijken van die terminologie is de taak van de kunstcritici. Maar aangezien zij dat nalaten ben ik genoodzaakt het zelf te doen, hoewel ik zeer slecht schrijf; ik ben geen schrijver. Ik denk ook dat schilderkunst meer is dan alleen maar schilderen. Volgens Leonardo da Vinci is schilderkunst iets geestelijks, waar men dus ook over schrijven kan. Vele schilders hebben dat trouwens ook gedaan: Rubens, de Chirico, Van Gogh, Gauguin, Delacroix,... Ook Brecht en Eisenstein hebben theoretische werken geschreven, hoewel ik een andere bedoeling heb. Ik wil ingaan tegen de verwarring die in stand wordt gehouden door de idealistische filosofie van de bourgeoisie. Die heeft steeds van de artiesten geëist dat ze origineel zouden zijn. Aan de Romeinen gaf men brood en spelen, van de kunstenaar verwacht men dat hij origineel zou zijn. Op die manier kan geen van beiden zich ergens anders mee bezighouden. Nochtans zien we dat de grote meesters helemaal niet origineel zijn. Rogier van der Weyden droomde er enkel van, Van Eyck te imiteren! Voorts kan een schilderkunst slechts internationaal worden, in zoverre ze nationaal is. Breugel heeft de gevoelens, de strijd, de rampen, het plezier, de drama's en de mensen van hier weergegeven in een vorm die hij geschikt achtte. Zijn tijdgenoten reisden naar Rome en schilderden bij hun terugkomst naar de toenmalige Italiaanse mode. Het resultaat is nu dat Breugel tot de grootste schilders van de wereld behoort, terwijl het werk van zijn tijdgenoten vervelend is. Originaliteit en persoonlijkheid zijn de ondergang van de schilderkunst. Schilderen is zich uitdrukken. Dat is
| |
| |
slechts interessant in zoverre je daarbij een analyse van de wereld maakt. Indien je je enkel over jezelf neerbuigt, wordt je wereld te klein en sluit je je op in een getto, hoewel één der geheimen van het geluk is zich te ontfermen over de anderen.
- Wat de prijzen van je doeken betreft, lijk je de laatste tijd niet zo heel sociaal meer!
Schilderen is een beroep waar je geld voor nodig hebt. Gedurende twintig jaar had ik er geen en kon ik dus niet schilderen. Ik maakte dan keramiek, wat me eerlijk gezegd slechts matig interesseerde. Maar aangezien ik steeds gestreden heb tegen de non-figuratieve kunst, heb ik geluk gehad toen die in ongenade viel. Gedurende vele jaren had men niet alleen beweerd dat de non-figuratie DE kunst van onze tijd was, maar zelfs dat er geen figuratie meer zou mogelijk zijn. Alle kunstcritici, Malraux aan de spits, beweerden dit in volle ernst, want ze hebben over 't algemeen weinig zin voor humor. Ze vertellen op een ernstige manier de grootste enormiteiten. Vandaag, namelijk 10 jaar nadat ze volhielden dat er nooit meer figuratieve kunst mogelijk zou zijn, verdedigen ze het hyperrealisme!
Kortom, toen de non-figuratieve bevlieging voorbij was, vond ik een verkoper, en dat heeft me in de gelegenheid gesteld te schilderen. Ik heb dan een en ander kunnen verkopen, maar ook weer niet zoveel, want ik ben geen schilderijenfabriek. De voorbereiding en de uitvoering van mijn muurschildering in het Brussels metrostation ‘Hancar’ hebben ongeveer twee jaar in beslag genomen, gedurende welke ik niets anders heb kunnen schilderen of verkopen.
- Maar je prijzen zijn toch nogal hoog.
Ja, die zijn sedert 1962 beetje bij beetje gestegen.
- Ga je daarmee akkoord?
Neen, want die hele kunstmarkt is vals.
- Kan je er dan niet aan ontsnappen?
Neen, want gedurende de jaren waarin ik mijn tekeningen tegen 100 frank aanbood, raakte ik er geen kwijt. Toen ik ze weggaf was het nog erger: men legde ze in pakjes op zolder. De meeste mensen zijn opgevoed met het idee dat enkel dure dingen waardevol zijn, en dat is verschrikkelijk. Voor tien jaar verkocht ik mijn tekeningen voor 1000 frank: toen heb ik er één verkocht. In 1963 kostten ze 3000 frank en heb ik er enkele verkocht. De mensen zoeken een geldbelegging. De grote tegenspraak in de sociale strijd is die van de linkse arbeider die 's morgens, als eerste werk, genoodzaakt is zijn arbeid te verkopen en aldus het kapitalisme te verrijken. Zo verkoop ik ook mijn schilderkunst, hoewel ik mezelf helemaal niet zo revolutionair acht als een arbeider. Al stammen we van arbeiders af, we zijn slechts kleine bourgeois, al dan niet betrokken bij de klassenstrijd. Ik tracht het te zijn doorheen mijn werk en ondanks mijn kontradikties.
- Maar de arbeiders kunnen je werken niet kopen.
Dat zouden ze toch niet doen, ik
| |
| |
maak me daarover geen illusies. Maar mocht een arbeider een werk van me willen kopen, dan zou ik hem zulke voorwaarden maken, dat hij dit niet via mijn verkoper zou moeten doen. In mijn kontrakt met de verkoper heb ik geëist dat ik een totale ideologische vrijheid, en een onbeperkte vrijheid van uitdrukking op dat gebied zou behouden. Op grond van die bepaling zou ik dat al kunnen doen. Verder heb ik een totale esthetische vrijheid behouden en het recht om slechts werken te leveren als ik dat wil. Dat vind ik drie fundamentele vrijheden voor een kunstenaar. Nochtans hebben de meesten ze niet. Aan mijn verkoper heb ik gezegd dat hij dergelijk kontrakt met me kon afsluiten, of helemaal geen. Het is een enorme krachtproef met die verkopers, want ze zijn zeer hard. Maar hij kan niet leven zonder mij en ik wel zonder hem. Mijn economisch probleem is opgelost, ik geef les en kan dus leven, of ik verkoop of niet.
- Ik heb de indruk dat je werk van vroeger, met de cycli ‘Le Carnage’ en ‘La Diarrhée intellectuelle’ sterker geëngageerd was dan vandaag.
Ik moet zeggen dat ik dat niet zo nauwgezet bereken, maar laten we het even onderzoeken. In grote lijnen komt het hierop neer, dat ik in 1950 dingen gemaakt heb tegen de oorlog, over de koningskwestie en over Korea, in 1956 over Franco, in 1960 ‘Le triomphe de la paix’, in 1968 werken over Vietnam en daarna ‘Le cri du peuple grec’, in 1970 ‘L.O.T.A.N., notre choléra’, en onder mijn gravures waren er ook weer geëngageerde dingen. Maar ik vind het soms meer geëngageerd drie mannen om een cafétafel te schilderen dan een doek tegen het imperialisme in Vietnam.
- Wat betekent engagement dan precies voor jou?
Engagement is niet alleen zichtbaar geëngageerde werken schilderen. Engagement is politiek, economisch en sociaal partij kiezen voor een van de twee kampen die zich vandaag aftekenen. Voor de oude orde die zich tracht te handhaven, of voor de nieuwe die aan de macht tracht te komen. En of dit bewust geschiedt of niet, iedereen is geëngageerd. Ook zij die zich niet voor politiek interesseren, want zij stemmen in met de gevestigde orde. Dat vind ik veel belangrijker dan om het even welk esthetisch probleem. In mijn muurschilderingen in het metrostation herhaal ik elementen uit ‘Le cri chilien’ of ‘Le dernier discours du dernier général’, maar het zou zeer goed kunnen dat mijn engagement sterker is wanneer ik die mensen om de tafel schilder, want het engagement is ook belangrijk in de bewustwording van de mens.
- Je maakt nu toch veel dingen die in de smaak vallen en die van Somville een erkend kunstenaar maken.
Onlangs, bij mijn retrospectieve te Sofia, is me nog opgevallen dat ‘Le Carnage’ inderdaad een mooi doek is. Maar ik kantte me daarin slechts tegen de oorlog.
Voor kort heb ik gewerkt rond het thema ‘Le dernier discours du dernier général’, waarmee ik natuurlijk Pinochet bedoel. Hierduid ik de schuldige al aan. Ik ben nu dus scherper dan vroeger.
| |
| |
Maar werken die in de smaak vallen, die waar jij het over hebt, - die heb ik altijd gemaakt. Wat ik steeds geschilderd heb, datgene waarvoor ik leef en waarom ik kommunist ben, is niets anders dan de levensvreugde. Maar dat verplicht me ook aan te vallen wat ervoor in de weg staat, vandaar dus mijn politieke doeken. Ik word nu wel gedeeltelijk geaccepteerd, want de bourgeoisie is duidelijk op dat gebied: een geslaagd kommunist is een marktwaarde. Maar anderzijds ontvang ik nog regelmatig naamloze brieven en telefoontjes die werkelijk plat zijn. Wat men me kwalijk neemt is dat ik steeds hetzelfde schilder, schrijf en beweer, want daardoor wordt het hoe langer hoe duidelijker dat ik gelijk heb. Daarbij komt nog dat ik, om de realistische attitude te bereiken, nog scherper zal worden, mede doordat men hoe langer hoe minder zal verdragen wat ik zeg. Men duldt niet dat ik het zover gebracht heb ONDANKS mijn werk; ik had het enkel tot iets mogen brengen DANK ZIJ mijn werk. Mijn doeken zijn helemaal tegen het systeem waar ik van moet leven.
Dat is de typische dialektische kontradiktie, en het feit dat ik die poog te aanvaarden stoort de mensen. Ze beweren dan dat ik geen kommunist meer zou zijn. Maar ken jij vele artiesten die kandidaat waren op de kommunistische verkiezingslijsten? Ik zelf acht dat wel geen grote prestatie, maar wil er toch even aan herinnneren.
Zoals elke gauchist leef ik in kontradikties, maar ik geef dat toe en ik poog het te aanvaarden. Kan jij me de zuivere, ideale mens tonen? Ik ben helemaal geen Christus, geen heilige.
Ook in mijn schilderkunst ben ik nog een kleine man die poogt kunstenaar te zijn, en daar nog alles voor te doen heeft. Ik heb nooit beweerd een groot artiest te zijn. In de beste veronderstelling ben ik in de kunstgeschiedenis een zeer middelmatig schilder. Zelfs dat zou reeds enorm zijn. Laten we daarom voorzichtig zijn, wat die dingen betreft. Maar wat me ergert, is dat ik dikwijls aangevallen word, zonder dat ik de middelen heb om mij te verdedigen.
|
|