| |
| |
| |
Etienne Verhoeyen
Fascisme en neo-fascisme: constanten en variabelen
Hoewel het nauwelijks vijftig jaar bestaat is er wellicht geen politiek systeem dat zoveel literatuur, en ook zoveel controversen heeft opgeleverd als het fascisme. Eén van de redenen hiervoor is de spectaculaire opgang die het fascisme vóór de tweede wereldoorlog heeft gekend, maar ook zijn ‘heropleving’ na 1945, en dat terwijl velen dachten dat het fascisme de wereld uit was na de overwinning van de geallieerden. Overigens geeft men eigenlijk een onjuiste voorstelling van zaken wanneer men het heeft over de ‘heropleving’ van het fascisme, want in de meeste West-Europese landen hebben er sinds 1945 voortdurend neo-fascistische bewegingen bestaan.
De bedoeling van dit artikel is een synthese voor te stellen van de gelijkenissen en verschillen die op ideologisch gebied bestaan tussen het vooroorlogse fascisme en de neofascistische bewegingen. Door zijn synthetische aard moet dit artikel wel schematisch zijn, maar ik hoop toch de nodige nuanceringen aan te brengen.
Laat ik om te beginnen de termen duidelijk stellen. Onder fascisme wordt hier verstaan het politiek regime dat Duitsland en Italië vóór en tijdens de WO II, en Spanje en Portugal nog veel langer hebben gekend, en dat in landen als Griekenland (1967-1973) en Chili (vanaf 1973) nog onlangs tot stand kwam. Het neo-fascisme omvat dan alle bewegingen in het na-oorlogse Europa die in dezelfde ideologische lijn liggen, voor de reeds genoemde regimes sympathie opbrengen, en streven naar het instaleren van een min of meer gelijkaardig regime. Dit is een vrij conventionele terminologie, maar ik wil het hierbij laten om de terminologische verwarring niet groter te maken. Wanneer een parlementaire democratie de neiging vertoont tot het nemen van fasciserende maatregelen (beroepsverboden in Duitsland bv.) geef ik de voorkeur aan de term sterke staat. Soms wordt hiervoor het begrip ‘nieuw fascisme’ gebruikt, maar ik wil deze term in deze kontekst liever niet invoeren, omdat hij een lange theoretische uiteenzetting vereist die in dit korte bestek niet kan worden uitgewerkt.
Welke zijn nu de grondkenmerken van het vooroorlogse fascisme? Ik stel er vier voorop, en voeg er onmiddel- | |
| |
lijk aan toe dat zij zich alle tegelijk moeten voordoen wil men van fascisme kunnen spreken. Deze ideologische grondtrekken zijn: een combinatie van anti-communisme en anti-kapitalisme / anti-liberalisme; nationalisme met neiging tot gebiedsuitbreiding; racisme; hiërarchische opvatting van de maatschappij.
| |
1. Anticommunisme en anti-kapitalisme
a) Anti-communisme
Het fascisme is tegelijk een revolte tegen de liberale maatschappij, zoals zij met haar neiging tot egalitarisme werd tot stand gebracht door de burgerlijke revoluties van de 18e en de 19e eeuw, én tegen het communistisch maatschappijmodel... Fundamenteel worden echter alle uitingen van marxisme en communistische actie bestreden, en in vele gevallen verwijten de fascisten het liberale systeem vooral dat het niets dan ‘wanorde’ schept, die alleen een communistische machtsgreep in de hand werkt.
Hierin is geen verandering gekomen. In België bv. willen de Vlaamse Militanten Orde (VMO) en het maandblad Nouvel Europe Magazine nog steeds dat de ‘rode ratten’ hun matten rollen, en zijn zij nog steeds bereid de linksen desnoods op straat of in strafkampen te verdelgen of hen in elk geval onschadelijk te maken.
Dat anti-communisme omvat doorgaans ook een afwijzing van politieke strekkingen die velen niet met communisme zouden vereenzelvigen en die het zelf helemaal niet op prijs zouden stellen communistisch te worden genoemd. Dat is in België het geval met de BSP en de twee grote vakbonden. De grootste vijanden zijn vaak zelfs niet de KP, de RAL of AMADA, maar de progressieven binnen wat gewoonlijk centrum-rechts wordt genoemd. Zijn scherpste aanvallen richt Nouvel Europe Magazine tegen bewegingen op kristelijke grondslag waarin zich progressieve tendenzen aftekenen (het Mouvement Chrétien de la Paix, Kristenen voor het Socialisme). Men vindt deze neiging overigens ook in klassieke rechtse bladen.
Blijft het anti-communisme dus één van de basiskenmerken van het neo-fascisme, toch komt men soms tot onthutsende vaststellingen. Bij enkele neo-fascistische bewegingen, vooral Duitsland, Frankrijk en Italië, merkt men vooral de laatste jaren een groeiende sympathie voor de Chinese Volksrepubliek en de Arabische bevrijdingsorganisaties. Het is duidelijk dat dit een gevolg is van de gewijzigde machtsverhoudingen op wereldvlak. Men ziet immers ook op het vlak van de ‘grote’ politiek dat niet alleen China graag iedereen te vriend wil houden, maar ook dat vrijwel iedereen China's vriend wil zijn (Nixon, Tindemans en F.J. Strauss zijn maar enkele voorbeelden van ‘China-vrienden’ die men niet van communistische sympathieën kan verdenken). De pro-Chinese houding van sommige neo-fascisten kàn geïnspireerd zijn op een streven naar machtsevenwicht. Ik heb echter veeleer de indruk dat zij gebaseerd is op een zekere bewondering voor de ‘nationale revolutie’ die in China heeft plaatsgehad, en mis- | |
| |
schien nog veel meer op de onverzoenlijke anti-Russische instelling van vrijwel alle neo-fascisten. In China zien zij wellicht een macht die het Sovjet-inriperialisme op zijn oostelijke flank kan weerstaan, terwijl zij hopen het niet alleen het hoofd te bieden in het Westen, maar zelfs de Sovjet-Unie te ‘bevrijden’ van het communisme.
Problematischer lijkt mij de pro-Arabische instelling van sommige neo-fascisten. Zelfs als zij geen voorstanders zijn van de suprematie van het blanke ras, is het de vraag welke de motivering is van hun proarabisme. Sommigen bewonderen de autoritaire Arabische regimes (dat van Khadafi bv.), anderen zullen de Arabieren vooral steunen vanuit een anti-joodse instelling. De theorie van de internationale joodse samenzwering, die vooral het nationaal-socialisme kenmerkte, is nog bij vele neo-fascisten aanwezig, zij het dan niet steeds onder de vorm van anti-joods racisme.
| |
b) Het anti-kapitalisme / anti-liberalisme
Vóór het fascisme aan de macht komt heeft het een sterke anti-regimistische component. Onder het ‘regime’ wordt dan zowat alles verstaan wat de fascisten kenmerkend achten voor ‘oude, vermolmde demoliberale structuren’: de internationale geldmachten, de particratie, de corruptie, het ‘gebrek aan politieke moed’ bij de machthebbers. Propagandistisch bekeken opent dit anti-liberalisme allerlei mogelijkheden, vooral in tijden waarin het economisch slecht gaat en er naar schuldigen wordt gezocht.
Ook heden ten dage ziet men dat sommige neo-fascisten zeer scherp het huidige regime aanvallen waarin ze ageren. Dit zijn de ‘nationaal-revolutionairen’, die ook een sociale revolutie op het oog hebben, in tegenstelling tot de ‘nationaal-conservatieven’, die het vooral moeten hebben van steun van en aan gematigd rechtse krachten. Dat het hier werkelijk gaat om één van de belangrijkste contradicties binnen het fascistische kamp moge blijken uit de volgende voorbeelden: de uitschakeling door Hitler van de ‘linkervleugel’ van de NSDAP nog vóór de partij aan de macht kwam; de herhaalde twisten binnen het Movimento Sociale Italiano (MSI) en de Duitse NPD, die geleid hebben tot het feitelijk uiteenvallen van die partijen, de onophoudelijke ruzies tussen de twee groepen die uit de Franse beweging Ordre Nouveau zijn voortgekomen (het Front National van Jean -Marie Le Pen, en de Parti des Forces Nouvelles).
Nu is het evident dat elke politieke beweging die aan de macht wil komen bij voorkeur het ‘régime en place’ zal aanvallen, al was het maar om te kunnen aantonen hoeveel beter de door haar voorgestelde oplossingen zijn. Maar men moet de neo-fascisten ook in zoverre krediet geven dat men moet kunnen aannemen dat er onder hen zijn die deze oppositie tegen het regime werkelijk au serieux nemen. Zo hebben wij enkele van de belangrijkste werken over de structuur van het Franse en het internationale kapitalisme te danken aan Henry Coston, uitgever van het tijdschrift Lectures Françaises, die sinds lang voor de
| |
| |
oorlog in de fascistische beweging actief is. Ik kan de lezer verzekeren dat ook linkse journalisten geregeld uit zijn werken putten!
De oppositie tegen het regime, gekoppeld aan een uitgesproken anti-communisme of liever anti-soviétisme, leidt bij sommige hedendaagse ‘nationaal-revolutionairen’ naar vreemde allianties. Wij hebben reeds gezegd dat sommige neo-fascisten zeer positief staan tegenover de Chinese Volksrepubliek. In Duitsland, Italië, en in mindere mate Frankrijk heeft dat zowaar tot gevolg dat de ‘nationaalrevolutionairen’ met (sommige)... maoistische groepen willen samenwerken in wat zij dan noemen hun gezamenlijke strijd tegen het Amerikaanse en het Russische imperialisme en voor een ‘sterk Europa’. Oppervlakkig bekeken wordt hier inderdaad hetzelfde doel nagestreefd, maar het is toch wel de vraag of het hier om iets anders kan gaan dan om een streven naar samenwerking om louter tactische redenen. Overigens komt, bij mijn weten althans, de liefde nog steeds van één kant, nl. van de ‘nationaal-revolutionairen’.
Het radicaal afwijzen van het ‘demoliberaal’ regime brengt de fascisten soms in lastige papieren. Immers, zij zijn eigenlijk ook voorstanders van een sterke staat, zij het dan dat ze die misschien anders opvatten dan traditionele rechtsen, die af en toe denken aan de opschorting van de democratische vrijheden. Alle fascistische regimes zijn totnogtoe tot stand gekomen met tenminste de stilzwijgende steun, zoniet de onverholen hulp van de burgerlijke machthebbers en kapitalisten waartegen de fascisten zo hevig fulmineren. In België hebben wij het meegemaakt dat het Verdinaso, naar mijn oordeel de meest authentieke fascistische beweging die België heeft gekend, in enkele jaren tijd is geëvolueerd van een revolutionairgezinde, radicaal Grootnederlandse en anti-bourgeoisbeweging (de eerste jaren na de stichting in 1931) tot een organisatie die zoveel mogelijk steun zocht bij de burgerij. Vooraanstaande katholieken als Louis Camu, Leon Bekaert, Pierre Nothomb, Tony Herbert, Charles d'Ydewalle, Leon Van der Essen en leden van de franstalige adel warten openlijke of geheime sympathisanten of leden van het Verdinaso. Joris van Severen, de leider van de beweging tot zijn dood in 1940, had zelfs regelmatig contact met socialisten van de ‘nationale’ strekking (Hendrik De Man, Paul-Henri Spaak). Wanneer kerk, burgerij en sommige hofkringen zich na de capitulatie van 28 mei 1940 aan de ‘gewijzigde omstandigheden’ willen aanpassen, worden leiders van het Verdinaso ontvangen door de industrieel Leon Bekaert, kardinaal Van Roey en graaf Capelle, secretaris van Leopold III.
De Franse Parti des Forces Nouvelles, één van de restanten van de in 1972 uiteengespatte beweging Ordre Nouveau, heeft in haar korte geschiedenis openlijk gekoketteerd met diverse vertegenwoordigers van het regime als Royer, Giscard en nu Chirac.
De vraag is: kan het eigenlijk anders? De Westerse regimes en de (neo)-fascisten hebben één gemeenschappelijke vijand: het marxisme en zijn concrete en konsekwente toepas- | |
| |
singen, en het streven naar een steeds verdergaande democratisering van de maatschappij. Uit vrees voor dit alternatief lijkt het voor de hand liggend dat beide partijen elkaar tenminste tijdelijk vinden. De ideologie die de meeste fascisten voorstaan als ‘derde weg tussen communisme en kapitalisme’ komt neer op wat zij noemen de ‘organische democratie’ of het solidarisme. Als men de inhoud hiervan herleidt tot zijn kern merkt men dat er eigenlijk weinig verschil bestaat tussen dat solidarisme en de verbale doctrine van bv. de CVP of de Volksunie (solidariteit van klassen en standen, afwijzen van het concept ‘klassenstrijd’, verdediging van het ‘gerechtvaardigde privé-bezit). De corporatistische gedachte, die in de twintiger en dertiger jaren vooral in fascistische middens opgang maakte, was in feite geïnspireerd op o.m. pauselijke encyclieken (bv. Quadragesimo Anno).
Al zijn er dus zekere gelijkenissen tussen de ideologie van gematigd rechts en uiterst-rechts, toch zijn er ook belangrijke verschillen. Gematigd rechts, dat vaak veel dichter bij de macht staat, verwoordt zijn standpunten doorgaans op een meer gecamoufleerde manier, en treedt ook anders op. Laten we niet vergeten dat de CVP bv. bij tijd en wijle en als de nood hoog is, ook zijn toevlucht neemt tot straatacties om de ‘schone ziel van 't kind’ te redden, acties waarvoor de leden op alle mogelijke manieren worden gemobiliseerd - men denke slechts aan de schoolstrijd van de vijftiger jaren.
In zekere zin zou men kunnen zeggen dat er tussen gematigd rechts en uiterst-rechts vaak een haat-liefde verhouding bestaat. Deze verhouding is onderhevig aan politieke conjunctuurschommelingen en is als zodanig steeds variabel, zodat men bij de analyse van de verhouding tussen de beide groepen steeds de globale machtssituatie moet onder ogen nemen.
| |
2. Nationalisme met neiging tot gebiedsuitbreiding
Laat ik van meet af aan duidelijk stellen dat niet elk nationalisme rechts of fascistisch hoeft te zijn. Een hele reeks nationalistische bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld stellen zich links of pro-communistisch op. Ook in Vlaanderen, Bretagne, de Provence, Baskenland en Ierland zijn er bewegingen die links-nationalistische stellingen innemen. Het nationalisme krijgt alleen dan een fascistisch tintje als het aangewend wordt om des te gemakkelijker de klassenstrijdgedachte af te wijzen en de klassensolidariteit in een hiërachisch geordende maatschappij te beklemtonen.
Men onderscheidt doorgaans twee soorten nationalismen: het volksnationalisme en het staatsnationalisme. Het volksnationalisme gaat ervan uit dat bevolkingsgroepen die op basis van een reeks vrij arbitraire gegevens een ‘volk’ vormen ook verenigd moeten worden in een staatkundig geheel. Op zich is het volksnationalisme politiek neutraal, maar vermits het moeilijk zoniet onmogelijk is een ideologie ‘op zich’ te beschouwen krijgt ze vlug één of andere kleur. De politieke oriëntering die het volksnationalisme zal krijgen hangt precies af van de ge- | |
| |
gevens waarop men zich baseert om bepaalde bevolkingsgroepen uit te roepen tot een ‘volk’. Wanneer deze gegevens overwegend socio-cultureel zijn ligt de weg open naar een links volksnationalisme, zoals dat o.m. op dit ogenblik verdedigd wordt door het weekblad De Nieuwe. Vaak is het echter zo dat de gekozen gegevens overwegend van biogenetische aard zijn, wat kan uitmonden in bloed-en-bodemtheorieën. Dit is o.m. te wijten aan de invloed van het sociaal darwinisme, waarin de maatschappij wordt gezien als een entiteit die evolueert volgens biologische wetten, en niet als een cultuurhistorisch en dus wijzigbaar verschijnsel. Het antropologisch beeld dat hier primeert is dat van de mens als een wezen waarvan de kenmerken hoofdzakelijk biologisch gedetermineerd zijn. Weliswaar wordt ook door deze strekking een zekere wijzigbaarheid van individu en gemeenschap vooropgesteld, maar dan bestaat die er vooral in de natuurlijke selectie een handje toe te steken. Dit kan leiden tot racisme, hoewel deze term in vele neo-fascistische kringen taboe is, en o.m. vervangen wordt door het vagere begrip ‘biologisch realisme’. Wanneer het volksnationalisme vooral gebaseerd is op biogenetische gegevens zou ik spreken van een ‘rechts’ nationalisme, dat vaak de weg naar het
fascisme opgaat.
Het rechtse volksnationalisme nu vindt men zeker nog terug bij een aantal neo-fascistische groeperingen, in Vlaanderen o.m. bij de Vlaamse Militanten Orde, die zowat de lijn van de rechtsradicale vleugel van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) voortzet, en bij Were Di, dat met zijn integraal grootnederlands nationalisme de lijn voortzet van de groepen die binnen het Vlaams nationalisme op het einde van de dertiger jaren werden aangeduid als de ‘volksdietse groepen’, waarvan Wies Moens één van de woordvoerders was. De neiging tot gebiedsuitbreiding vindt men dus nog wel terug bij Were Di, dat nog steeds streeft naar de politieke éénmaking van Vlaanderen en Nederland (‘Dietsland’). Ook bij sommige Duitse neo-nazigroepen vindt men die tendens terug. De neiging tot het uitbreiden van het eigen grondgebied is echter fel afgenomen in vergelijking met de vooroorlogse periode, ook bij de staatsnationalisten. Zij beroepen zich op de historische zending die de bevolking van een reeds bestaande staat zou hebben. In het verleden hebben zij vaak op grond van historische en vooral economische overwegingen (cfr. de annexatieplannen van Zeeuws-Vlaanderen in sommige Belgische kringen) of gewoon uit bluf (cfr. de bezetting van Fiume door d'Annunzio en zijn privé-militie) hun grondgebied trachten uit te breiden.
Een mogelijke verklaring voor het afnemen van de neiging tot gebiedsuitbreiding is de accentverschuiving die zich heeft voorgedaan in het politieke nationalisme sinds 1945, althans in Europa. Terwijl men de nationalistische reflex nog overal ziet opduiken op economisch gebied, heeft men op politiek-staatkundig gebied moeite om na De Gaulle nog een ‘enge’ staatsnationalist te vinden. Het politiek nationalisme heeft na 1945 volop een Europese dimensie gekregen, die er overigens reeds vóór de oorlog in aanwezig was. Dat is waar voor de
| |
| |
gevestigde machthebbers, maar ook en vooral voor de neo-fascisten. Tientallen neo-fascistische bewegingen en bladen dragen het adjectief ‘Europa’ of ‘Europees’ in hun benaming. Eén van de bekendste bewegingen die dit deed was de thans verdwenen Belgische groep met internationale vertakkingen Jeune Europe, tot 1968 geleid door de franstalige Belg Jean Thiriart. De beweging schilderde op vele plaatsen in het land Keltische kruisen en kreeg internationale bekendheid door haar openlijke steun aan de Organisation Armée Secrète (OAS), die in geen geval wilde weten van een onafhankelijk Algerië los van Frankrijk. Thiriart droomde van een groot Europa ‘van Brest tot Boekarest’. Hier ziet men opnieuw de tendens tot gebiedsuitbreiding tot uiting komen in de wens de landen die vóór de tweede wereldoorlog tot de Westerse invloedssfeer behoorden terug te winnen en te bevrijden uit de ‘klauwen van het Sovjet-imperialisme’.
| |
3. Racisme
Hier kan men dezelfde tendens vaststellen als bij het nationalisme. Afgezien van enkele rabiate antijoodse groeperinkjes (Wolfsangel in Vlaanderen bv.), een anti-gastarbeiders-instelling die in de hand wordt gewerkt door de economische toestand en een primaire anti-nergerhouding bij een blad als Nouvel Europe Magazine, komt men tot de conclusie dat het racisme subtielere vormen heeft aangenomen. Europese neo-fascisten hebben het veel minder over de suprematie van het blanke ras dan over de suprematie van de Europese beschaving, die dan nog meestal als fundamenteel kristelijk wordt voorgesteld, en die ten allen koste moet worden verdedigd. Aan de basis hiervan ligt dezelfde angstreflex die ook het fascisme doet ontstaan: de vrees een eenmaal verworven machtspositie te zien verloren gaan.
| |
4. De hiërarchische opvatting van de maatschappij
Fascisten en neo-fascisten zijn onvoorwaardelijke tegenstanders van het egalitarisme en van de democratisering van de maatschappij. Dit is één van de meest opvallende constanten in de fascistische ideologie. Men vindt deze constante terug bij alle strekkingen van uiterst-rechts, van de meest reactionaire katholieken à la Mgr. Lefèvre (de zgn. ‘integristen’) tot de pro-Chinese ‘nationaal-revolutionairen’. Zij zien de maatschappij als een statische en geordende eenheid. Deze ordening moet aangepast worden volgens een ‘natuurlijke’ hiërarchie: het gezin-mét-gezinshoofd is de cel van de maatschappij en aan deze cel mag niet worden getornd; de andere hiërachische eenheden zijn de beroepsorganisatie, de ‘natuurlijke’ regio's, het volk en de natie. Wat de beroepsorganisatie betreft zijn de fascisten voorstanders van de verticale organisatie per bedrijf of beroepstak (als het om zelfstandigen of vrije beroepen gaat) van allen die in het productieproces betrokken zijn. Dit is het corporatistische principe dat ook in de kristelijke sociale leer van de dertiger jaren werd gepropageerd, en dat beschouwd wordt als een middel om de klassenstrijd uit te schakelen.
Volk en natie worden geleid door de ‘besten’ uit het volk, de elite, die haar
| |
| |
onderdanen bestuurt volgens het leidersprincipe. Het volk schaart zich als één man achter de leider, die dan beschouwd wordt als de emanatie van de volkswil. Het volk moet dus één zijn. Bijgevolg moeten alle ‘volksverdelende’ elementen (de klassenstrijd, de parlementaire democratie met haar fracties en partijbelangen) geweerd worden. Om die eenheid van het volk te bekomen wordt vaak gezocht naar de schuldigen van de ‘wanorde’ waartegen het fascisme zich keert. Dit zondebokmechanisme heeft vaak discriminerende maatregelen tot gevolg tegen allen die weigeren tot die volkseenheid toe te treden (bv. de Joden die zich sociaal isoleren) of er per definitie niet toe behoren (de gastarbeiders van andere rassen die de ‘raszuiverheid’ bedreigen).
Wie is dan wel die elite? Dat zijn de fascisten zelf die de huidige, ‘valse’ elites willen vervangen. Het leidersprincipe dat in deze kringen wordt gehanteerd leidt vaak tot dissidenties binnen (neo)-fascistische bewegingen. Deze dissidenties worden meestal ideologisch ingekleed, maar zijn doorgaans alleen te wijten aan persoonlijke veten van figuren die elkaar het leiderschap betwisten. Een zeer mooi voorbeeld hiervan is de chaotische toestand waarin het Verdinaso kwam te verkeren nadat de min of meer onbetwiste leider Joris van Severen tijdens de meidagen van 1940 door Franse soldaten te Abbeville was vermoord. In 1941 spatte het Verdinaso door deze interne twisten in verschillende fracties uiteen: een deel bleef attentist, een ander deel ging over naar het met de Duitsers collaborerende VNV en trok er vlug weer uit, nog een ander deel evolueerde in SS-richting, een laatste fractie belandde tenslotte in het verzet. In de loop van 1941 nu ziet men dat verschillende leiders van het vroegere Verdinaso pogingen doen om de eenheid te herstellen, waarbij elk van hen aan de anderen verwijt niet de ‘juiste lijn’ te volgen die van Severen had uitgestippeld. In feite geraakte men niet tot de eenheid die nochtans alle Dinaso's noodzakelijk achtten omdat de betrokken figuren elkaar het recht betwistten het leiderschap op te eisen.
Hetzelfde fenomeen deed zich voor binnen Ordre Nouveau in Frankrijk 1968-1972), het MSI in Italië, Jeune Europe en de neo-dinasobewegingen in België.
| |
Besluit
Hier kunnen we kort zijn. De variabelen liggen vooral op het vlak van de houding tegenover het communisme en het kapitalisme, en op het vlak van het nationalisme. Van een kentering in de fascistische ideologie is in België echter bitter weinig te merken. Dit bleek nog zeer recent op 4.2.1977 in het programma ‘Renaissance du rexisme?’ van het RTB-actualiteitsmagazine ‘A suivre’: de grootste vijand is en blijft het ‘internationale communisme’, en om dat te bestrijden is zelfs de super-Vlaams nationalistische VMO bereid de taalstrijd een tijdje te vergeten.
| |
Beknopte bibliografie
- | Günter BARTSCH, Revolution von rechts? Freiburg i.b., 1975, Herder-Bücherei. Dit boek geeft een goed overzicht van de ideolo- |
| |
| |
| gische evolutie die zich bij de Duitse neo-fascisten heeft voorgedaan. |
- | François DUPRAT, Les mouvements d'extrème-droite en France depuis 1944, Paris, Ed. Albatros, 1972. Geeft minder ideologische analyses dan Bartsch, maar veel feitenmateriaal. Kritisch te benaderen omdat Duprat zelf een acteur is in de geschiedenis die hij schrijft. Veel aanvullende informatie, ook over het neo-fascisme in de rest van de wereld, vindt men in de verschillende tijdschriften die Duprat uitgeeft, o.m. Les Cahiers Européens (wekelijks) |
- | Etienne VERHOEYEN, L'extrème-droite en Belgique, Courrier Hebdomadaire du C.R.I.S.P. nrs. 642-643 (franstalige groepen,) 675-676 (Vlaams-nationalisten), 715-716 (neo-dinasobewegingen). |
- | Het Nieuwe fascisme, Wereldwinkelschrift nr. 6 |
- | Maandelijks informatiebulletin van het Documentatiecentrum Oud en Nieuw Rechts (DONR), Postbus 961, Brussel. Geeft goed gedocumenteerd feitenmateriaal en interessante ideologische analyses over het neo-fascisme in de wereld. |
- | Wie geïnteresseerd is in de stellingen van neo-fascisten, vaak op intelligente wijze geformuleerd, zal met vrucht de volgende uiterstrechtse tijdschriften raadplegen: Défense de l'Occident, Dietsland-Europa (maandblad van Were Di). Junges Forum (uitgegeven door Duitse ‘nationaal-revolutionairen’). Nation Europa en Criticon (dit laatste is een Duits neo-conservatief maandblad, dat hoofdzakelijk aandacht besteedt aan de meer traditionele uiterstrechtse en conservatieve ideologieën). |
| |
Etienne Verhoeyen
Wetteren 2.8.1945. Licentiaat Moraalwetenschap (RUG). Van 1968 tot 1977 werkzaam als leraar middelbaar onderwijs. Sinds november 1975 vrijwillige, en sinds 1 april 1977 full-time medewerker aan het BRT-project ‘De collaboratie in België’ in het kader van een reeks TV-programma's over de Tweede Wereldoorlog in België.
Publicaties: Gezin, kommune en maatschappij, Amsterdam, NVSH, Alpha-Reeks (in samenwerking met Chris Loones).
L'extrème-droite en Belgique, 3 delen van de Courrier Hebdomadaire du CRISP.
|
|