muziekleven van vóór 1940, tot de noodzakelijkheid om weer eigen muzikale velden te bewerken.
Onze verantwoordelijken voor het cultuurbeleid zouden zich toch moeten voorhouden dat de internationale festivals, hoe cultureel rijk zij ook mogen zijn, werken met commerciële vedetten, dat ze hoofdzakelijk worden bijgewoond door de welgestelde burgerij, die bemiddeld genoeg is om de luxe van die topvedetten zélf te betalen en, dat, om culturele of toeristische doeleinden te dienen, zich een internationale, goed renderende handel heeft ontwikkeld.
De weelderige multi-nationale muzikale produkties versmoren niet alleen de plaatselijke concertinrichtingen maar ontnemen het merendeel van de jonge kunstenaars tevens alle kansen tot de concertpraktijk over te gaan.
Ons muziekonderwijs staat op een benijdenswaardig peil. Vele vreemdelingen komen bij ons bij studeren. De laatste dertig jaar is het aantal leerlingen zo toegenomen dat het een onrustwekkend staatsbegrotingsvraagstuk is geworden. Maar onze eerste prijzen van onze Koninklijke Conservatoria komen zelden op een concertpodium. Zij verdwijnen in de muziekscholen, waar zij op hun beurt toekomstige eerste prijzen vormen!
Indien wij onze eigen creatieve kunst willen bewaren of beschermen, is het meer dan tijd om in te grijpen. De aandacht van de subsidiërende instanties moet weer naar het binnenland gaan, ‘naarde dorpsfanfare’. De radio kan hier weer een doorslaggevende rol vervullen. Zoals vóór 1940 moeten onze jongeren meer recitalkansen krijgen, meer kunnen concerteren in alle vormen. De componisten moeten meer hun werken kunnen horen om door zelfkritiek en reacties uit het eigen leefmilieu, naar beter te streven.
Uit dat plaatselijk muziekbeoefenen, staat vaak de virtuoos of de componist op, die met behoud van eigen waarden, eigen personaliteit én bezieling uit eigen streek plaats zal (kunnen) nemen in het internationaal muziekleven. Heel dat pleidooi voor de dorpsfanfare, opdat esthetische waarden van eigen streek plaats zou vinden in het internationaal spel van de festivals, is de verantwoording van mijn dertig jaar journalistieke verslaggeving van het muziekleven.
Wij hebben betracht ons niet om de tuin te laten leiden door de opgeschroefde publiciteit, waarmee internationale producties op de markt worden gebracht.
Tegen die aanbreng zijn wij kritisch altijd zéér streng geweest. Onze kritiek hebben wij integendeel steeds opbouwend en aanmoedigend geformuleerd voor al wat bij ons een creatieve belofte bood en/of iets zou kunnen worden in de toekomst.
Misschien werd ons dat allemaal wel ingegeven tijdens de enkele jaren dat wij als secretaris van de Vlaamse Club mochten doorbrengen met de raadgevingen van de voorzitter August Vermeylen. Zijn leuze ‘Vlaming zijn om Europeeër te worden’ ligt nu ook in de lijn van ons betoog: van de dorpsfanfare naar het internationaal muziekfestival. Wat de muziek betreft, zouden wij bij de Vlaamse Europeër altijd vóór alles het Vlaamse hart willen horen kloppen!