dat hij in Engeland reeds een geliefde heeft. Later verklikt Rian hem bij George en dat betekent zijn dood. Wanneer ze tijdens de bevrijding in een café contact zoekt met soldaten en deze haar naar huis sturen, fietst ze ‘met haar ogen vol tranen, van woede, teleurstelling, verdriet’, de stad uit.
De auteur laat ons gedetailleerd de overwegingen, verzuchtingen en ontgoochelingen van Rian volgen. Het is normaal dat daarbij verscheidene elementen herhaald worden, maar daardoor wordt de roman, waarin eigenlijk toch niet zoveel gebeurt, meer dan eens langdradig en eentonig. Minder problemen hebben we met de ‘te buitensporige vormen van haar haat-liefde gevoelens’ (Brabants Nieuwsblad, 13.03.89) en de ‘erg onwaarschijnlijke wending die ze aan de gebeurtenissen geeft’ (De Standaard, 21.11.89). Deze extreme reacties zijn immers door haar identificatie met de Nausikaäfiguur te verklaren.
De ontmoeting van Nausikaä met de Engelse piloot verwijst duidelijk naar Homerus' Odyssee: ‘Hij stond met een dichtbebladerde eiketak voor zijn onderlijf tot aan zijn knieën in het water, maar kwam niet dichterbij’. Later zegt hij haar: ‘I shall call you Nausikaä, Because she was a nice and brave girl that did not run away when she saw a naked man one day between the trees on the shore’. Wanneer ze in de bibliotheek leest dat Nausikaä een koningsdochter was, ‘die als einzige der ballspielenden Gefährtinnen gegenüber dem nackten Odysseus ihre Klugheit bewahrt, ihm Kleider gibt und Hilfe zusagt...’, is het haar duidelijk dat ze nog meer met Nausikaä gemeen heeft, en dat John, die klassieke talen en oude geschiedenis studeerde, haar naam niet verzonnen heeft.
En omdat het geraadpleegde lexicon het verhaal ook nog ‘eine zarte Idylle’ noemt, is ze er vast van overtuigd dat hij haar aardig vindt. Ze blijft hopen dat hij haar eens zal kussen, zoals ze dat al wel eens in een film zien doen heeft.
Wanneer John later doet alsof hij haar niet kent, vraagt ze zich af ‘wat er eeuwen geleden met de echte Nausikaä gebeurd is’. Ze gaat weer het lexicon raadplegen en leest er Odysseus' verhaal over zijn ontmoeting met Circe en Calypso: ‘Maar Nausikaä kwam verder in het verhaal niet meer voor, alsof Odysseus haar intussen al vergeten was en alles wat zij voor hem gedaan had. Hij wilde zo vlug mogelijk naar zijn eigen land terug, aan de andere kant van de zee, waar een vrouw met voorbeeldige trouw al die tijd op hem gewacht had’.
Onderweg naar huis fantaseert ze verder over Euryalus, die een stadsgenoot van Nausikaä geweest is en bij Homerus Odysseus beledigd heeft. Ze veronderstelt dat ook hij op Nausikaä verliefd geweest is en ze vraagt zich af waarom hij zijn rivaal Odysseus niet uit de weg geruimd heeft.
Dan volgt de gruwelijke beslissing: ‘Maandag moest ze George bij het tuinhuis van het park met koek en een handvol kandijbrokken opwachten, om met hem te overleggen wat hen te doen stond. In elk geval zou na de oorlog aan de andere kant van de zee een vrouw dag na dag tevergeefs op een schip moeten blijven wachten’.
Rian, die naar de liefde van George en John snakt, op hen die gevoelens projecteert en haar wensen voor werkelijkheid neemt, fantaseert over de mogelijke spanningen tussen Euryalus en Odysseus en buigt ze tot een rivaliteit om. Onder invloed van haar hartstochtelijke gevoelsleven ontspoort de Nausikaärol, die John haar toebedeeld heeft, en hij wordt er zelf het slachtoffer van.
De laatste oorlogsmaanden en de bevrijding, die in het grootste deel van Cartens' werk aanwezig zijn, vormen het goed uitgewerkte decor van deze roman. Herhaaldelijk leest of vertaalt Rian passages uit Caesars De bello Gallico, die dan als spiegel van het krijgsverloop dienen; soms zijn ze tegenover vergelijkbare kranteknipsels geplaatst en illustreren ze duidelijk dat de geschiedenis zich herhaalt.
Die passages schetsen, zoals de occasionele vermeldingen van Griekse stamtijden en Latijnse vervoegingen, ook de klassieke schoolsfeer van Rian, maar ze hebben weinig affiniteit met het Nausikaämotief.
Daarvoor is de kloof tussen Homerus (of een Griekse sage) en Caesar (of een Romeinse oorlog) veel te groot.