Onzichtbare draden tussen alles en alles
Geo-graffiti van Herman Portocarero
Toen ik ontdekte dat Herman Portocarero's Door de naamloze vlakte (1985) in de bibliotheek onder de afdeling ‘Landeskunde’ stond gerangschikt, was ik daar enigszins verwonderd over. Voor mij, en voor de meeste lezers dacht ik, hoorde dit boek onder de Nederlandse literatuur thuis. Toegegeven, op de titelbladzijde staat het omschreven als ‘een logboek’ (niettegenstaande de cover ‘roman’ vermeldt), en blijkens de aanduiding van plaats en datum achteraan werd het ook op locatie geschreven; nochtans doen deze paratextuele elementen geen afbreuk aan de fictie van het reisverslag.
En als fictie is Door de naamloze vlakte toch bedoeld geweest, dat is duidelijk. Want wat blijkt nu? In Portocarero's nieuwste boek, Geograffiti, schetst de auteur de achtergrond waartegen Door de naamloze vlakte geplaatst moet worden: een reis langs dezelfde route door het binnenland van Ethiopië.
Het verslag van deze reis is minstens even romantisch, in die zin dat Portocarero met dezelfde ogen naar de wereld kijkt als het personage in zijn vroegere boek. Naast de vele alledaagse bekommernissen met de jeep, die alsmaar dreigt vast te lopen in het slijk, of met de onberekenbaarheid van de apparatsjiks in het socialistische Ethiopië, noteert de schrijver nog altijd zinnen als ‘Mijn redeneervermogen was verlamd door de ontnuchtering, maar de veerkracht van mijn verbeelding redde me. Was ik nu niet zelf een man met voetzolen van wind?’ (p. 15), die rechtstreeks uit Door de naamloze vlakte afkomstig zouden kunnen zijn. Even proberen: ‘Wij volgden de kust naar het oosten en bereikten Port-Saïd - met aanzienlijke vertraging, vernam ik toen. Had dit nog enig belang? Op elke reis overschrijdt men een meridiaan die de grens van het voorzienbare vormt.’ (p.8).
Geo-graffiti is een verzameling reisschetsen en impressies, die het leven van Portocarero weergeven in de marge van zijn diplomatieke carrière. In tegenstelling tot wat de titel suggereert gaat het niet om onsamenhangende fragmenten. Het boek begint en eindigt achronologisch (of moet ik zeggen atopologisch? geo-graffitisch?), maar tussenin neemt de auteur de lezer mee op een reis rond de wereld, langs verschillende locaties die we vaak al kennen uit zijn andere romans: Harar, Ethiophië, Kingston, Jamaica, New York. En dat alles doorweven met een rode draad de zoektocht naar de voorouders: ‘Het is een spel - maar ook, lijkt me, een soort plicht - de vertakkingen van de naam die ik draag over drie continenten, vertrekkend uit een dorp in Portugal, tot in Cuba, Mexico, Guatemala, Peru, India...’ (p.23). Het is Portocarero's kleine diaspora van zijn eigen familie. Zo arriveert er in 1519 een Alonso Portocarero samen met Cortez in Mexico, vermeldt Casanova een avonturierster, Portocarero, genaamd, die zich de nicht of dochter noemt van de kardinaal in Parijs, terwijl René Portocarero, een door het regime in Havana geboycotte kunstenaar, net sterft vooraleer Herman met hem in contact kan komen.
Portocarero wil de wereld in de eerste plaats zien als één geheel; vandaar ook die fascinatie voor de verspreiding van zijn familienaam over de continenten, die een onbestaand netwerk van relaties geschapen heeft, en de meer dan gewone belangstelling voor het reizen natuurlijk. Daarnaast benadrukt hij meermaals dat eens Afrika en Zuid-Amerika samen één continent vormden, maar nu langzaam uit elkaar drijven.
Elke reis is in feite een ontdekkingsreis, een zoektocht naar het verband tussen landen en culturen, tussen alles en alles, die echter niet door een intentionele ijver wordt gedirigeerd maar ‘door de genade van het toeval’ (p.250). Doch het toeval bij Portocarero is nooit helemaal blind: ‘Ik heb de