De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 11]
| |
Het huis van RubensDen 4en Januari 1611, kocht Rubens van doctor Andreas Backaert en van diens echtgenoote Magdalena Thys, een huis met groote poort, opene plaats, gaanderij, keuken, verscheidene kamers, grond en toebehooren, benevens eene bleekerij daarnaast ten zuiden, insgelijks met grond en toebehooren, dit alles gelegen op den Wapper, tusschen de woning van Hendrik Hoons ten noorden, en eenige huisjes ten zuiden, bovengemelde bleekerij grenzend ten oosten aan den muur der Kolveniersgilde. Uit den tekst der verkoopakte vernemen wij, dat de bleekerij vroeger diende tot Raamhof, een grond, waar de volders hunne lakens spanden. Rubens betaalde dezen eigendom 7600 gulden. De vermaarde schilder deed er groote werken in uitvoeren. Uit aanteekeningen in het register der Kolveniersgilde blijkt, dat in 1615 een muur werd opgericht tusschen den tuin van Rubens en dien der Gilde. In 1617 liet hij trapleuningen beeldhouwen door Jan van Mildert. In eenen brief aan Sir Dudley Carleton, gedagteekend 12 Mei 1618, verzekert hij, in den loop van dit jaar eenige duizenden gulden aan zijn huis besteed te hebben. Het was dus van 1615 tot 1618 dat Rubens, de prachtige woning bouwde, die ons bekend is door de gravuren van Harrewijn, gemaakt naar teekeningen van J. van Croes en in ons artikel weergegeven. In 1621, toen Otto Sperling des schilders woning bezocht, was het hoofdgebouw opgericht. Den 28en Juli 1627 kocht Rubens nog drie huisjes met tuinen, ten zuiden van zijnen eigendom op den Wapper, om zijne woning te vergrooten en te verfraaien. De reeds vermelde gravuren geven zeer belangrijke zichten uit het huis van Rubens. De oudste dagteekent van 1684. Zij stelt de opene plaats voor, met de gebouwen, van weerszijden, en den zuilengang op den achtergrond. Door de drie bogen van dien zuilengang onderscheidt men de bloemperken, de hagen en het paviljoen van den tuin. De tweede plaat is gedagteekend van 1692. Het hoofddeel geeft eene lengte-doorsnee van den eigendom, een zicht van den zij- en achtergevel des hoofdgebouws, den tuin, een paviljoen in latwerk aan het zuideinde des tuins, en het paviljoen met zuilen op den achtergrond. Het onderste gedeelte der plaat geeft een zicht van den hoofdgevel, de doorsnee eener hooge koepelvormige zaal, die tot kapel diende, en het zicht eener slaapkamer met koepelvormige zoldering. De woning van den prins onzer schilders was vorstelijk inderdaad; geen kustenaar had ooit zulk verblijf opgericht en het met zooveel liefde versierd. Onbegrijpelijk is het, dat zulk heiligdom der kunst onmeedoogend vernield werd, en er slechts enkele deelen van overbleven, die, hoe belangrijk ook, en hoezeer geschikt om ons door hunnen rijkdom een denkbeeld te geven van de pracht des geheels, ons niet troosten over al wat verdwenen is. De plaat van Harrewyn stelt den gevel van Rubens' huis langs de straat voor als een zeer ongelijksoortig gebouw. Ten noorden, het dichtst bij de Meir, ziet men eene woning met koetspoort, vijf vensters beneden en zes op de eenige verdieping. Een eenvoudig zoldervenster bekroont het dak boven de poort; een tweede, van gelijken vorm, bevindt zich te midden van het gebouw. Aan de noordzijde bevindt zich een puntgevel, voorzien van eenen weerhaan klaarblijkelijk dagteekenende van de 16e eeuw. Dit was het huis, welk Rubens in 1611 aankocht, en sedert dien met zijn gezin bewoonde. Te midden der gevelenreeks, door Harrewyn gegraveerd, verheft zich een gebouw, dat beneden vijf zeer groote boogvensters telt, van minstens vijf meters hoog. Daarboven, onder het dak, is eene rij van vijf lage vensters. Dit gebouw, door Rubens opgericht en rijk versierd, diende hem tot werkplaats. Meer zuidwaarts zien we een gebouw met drie uitgangen: eene koetspoort, namelijk die van het wagenhuis, en twee boogvormige deuren, ingang gevend tot twee burgershuizen, die Rubens verhuurde. Als men langs de groote poort op het binnenplein trad, had men recht voor zich den middenboog van den zuilengang, links het oude huis eenvoudig van uitzicht, en rechts het prachtige gebouw, door Rubens opgericht op de ledige gronden van zijnen eigendom. Men ging door een portaal, waarin rechts een booggewelf naar eenen grootschen trap voerde, wiens rijk versierde leuning men door drie andere booggewelven zien kon. Op het open plein komende, had men den achtergevel van het portaal achter zich. Op de hoogte der eerste verdieping was een muur bedekt met schilderingen. Die van het henedendeel verbeeldden eene opene gaanderij, waar zich de schilder bevond met zijne vrouw, zijnen windhond en twee papegaaien; die van het bovendeel stelden voor Andromeda verlost door Perseus, een onderwerp, dat meermaals door Rubens geschilderd werd. Tusschen de vensters der bovenverdieping van het nieuwe gebouw, waren stutbeelden geschilderd of geheeldhouwd. De zijgevel scheen verdeeld in éene beneden- en twee bovenverdiepingen. De benedenverdieping maakte eigentlijk éen geheel met de schijnbare bovenverdieping. Te midden van dien gevel was eene poort, daarboven eene rosace met twee vensters van weerszijden. In het benedendeel en boven de poort, nissen met antieke borstbeelden. Tusschen de vensters der zoogezegde eerste verdieping, borstbeelden op voetstukken. Boven de vensters en de rosace, schilderingen in den vorm van bas-reliefs. De onderwerpen dezer laatste samenstellingen, voor zooveel de microscopische afbeelding der plaat ons toelaat ze te onderscheiden, waren: naast Perseus en Andromeda, in | |
[pagina 12]
| |
den achtergevel van het portaal, een mythologisch onderwerp, dat wij niet weervinden tusschen de schilderijen van Rubens en dat wij niet nauwkeurig kunnen bepalen. Op den zijgevel: de Optocht van Silenus, het Oordeel van Paris; een onbekend onderwerp; eene schildering, waarop men eene vrouw ziet bekronen en eene vijfde, een antiek godenoffer voorstellend. Op den achtergevel waren voorgesteld: een heidensch godenoffer, dat doet denken aan den Val van het Heidendom door Rubens, een Held bekroond door de Victorie, en Proserpina ontvoerd door Pluto. Met uitzondering van Perseus en Andromeda, komt geene dier samenstellingen overeen met de tafereelen, waarin Rubens dezelfde onderwerpen behandelt. De achtergevel, langs den tuin, had twee vensters en eene glazen deur, alle drie hadden de gezamenlijke hoogte der beneden- en der eerste bovenverdieping. Tusschen de vensters, onder het dak, waren twee beelden, in steen of in schildering. De zuilengang bestaat nog; hij telde drie bogen, zijdewaarts twee halfronde, in het midden een zuilenopening met gebroken hoeken. Boven de opening, de borstbeelden van eenen boschgod en eene godin. Boven de balustrade, die den zuilengang bekroont, staan de borstbeelden van Minerva en Mercurius, en twee vazen. Tusschen de openingen der twee zijbogen en de twee borstbeelden daarboven, bevinden zich steenen platen met opschriften, ontleend aan Juvenalis' tiende hekeldicht. Links:
Permittes ipsis expendere numinibus, quid
Conveniat nobis, rebusque sit utile nostris.
Carior est illis homo quam sibi.
Rechts:
Orandum est ut sit mens sana in corpore sano.
Fortem posce animum et mortis terrore carentem,
Nesciat irasci, cupiat nihil.
Rechts, in den hoek der opene plaats, was eene grot, waarbinnen een herder, op den doedelzak spelende en een hert; een forsche waterstraal welde op uit den grond. De tuin was verdeeld in symmetrieke bloemperken met vazen versierd; het zuidelijk gedeelte, van het overige door eene haag afgescheiden, schijnt tot moeshof gediend te hebben. In het paviljoen, ten einde den hof, was een beeld van Hercules; rechts en links, tusschen vier kleine zuilen, de beelden van Bacchus en Ceres; in een nisvorming dakvenster, een beeld van den Overvloed. Het geheel was ruim en sierlijk, de woning van eenen groote der aarde, gezegend met de gaven der fortuin en der kunst. Het inwendige was niet min prachtig, vooral de nieuwe gebouwen, waar Rubens zijne werkplaats en zijn meseum had. Welke was de inwendige verdeeling van dit heiligdom? Die vraag is moeilijk op te lossen, nu zooveel herbouwd werd in de woning des schilders, en geene oorkonde de vroegere schikking beschrijft. De verkoopakten treden in weinig bijzonderheden. Degene, waardoor het huis in 1701 werd afgestaan aan Jan Adriaan de Witte, beschrijft het aldus: ‘Een groot huis, met grooten tuin, groote zaal en verscheidene andere beneden- en bovenkamers, zolderingen, kelders, groote en kleine opene plaats, met stallingen in voornoemden tuin, benevens de marmeren en arduinen beelden, vazen en pedestalen, de meubelen en stoffeering der groote en kleine zalen, de spiegels, de goudleeren behangsels en de schilderijen, alsook de versieringen der kapel, het wagen- of waschhuis, met grond en aanhoorigheden, van onder tot boven naast het groote huis ten zuiden, hebbende uitgang langs eene koetspoort en bijzonderen uitgang in het Hopland.’ De beschrijvingen der andere verkoopakten zijn nog beknopter. Een zeer belangrijke oorkonde in deze zaak is eene nota, in de handschriften van Mols, welke zich in de koninklijke bibliotheek van Brussel bevinden. Deze nota geeft eene beschrijving van het huis, vóor het veranderd werd omtrent 1763. Bij die beschrijving, uit het geheugen gemaakt, is eene schets van het grondplan gevoegd, die wij weergeven, vergroot en verbeterd door den heer Schadde, bouwmeester. Wij deelen aan den voet der bladzij deze nota medeGa naar voetnoot(1). Zij vermeldt, beneden in den linkervleugel, waarover wij alleen zullen handelen, de trapzaal, en daaropvolgend, langs de straat eene spreekkamer, dan eéne zaal die de geheele ruimte van het gebouw rechts van de opene plaats, inneemt. Op de verdieping plaatst Mols, langs de straat, eene gaanderij, die tot spreekkamer dient, eene ronde zaal te midden van het gebouw, en eene slaapkamer met alkove, die aan de tuinzijde de gansche breedte beslaat. De schrijver der nota zegt eerst, dat Rubens zijne werkplaats had in de gaanderij, die tot spreekkamer diende, op de verdieping, bij den trap; maar verder meent hij, dat die werkplaats zich ook kon bevinden in een der twee kleine huisjes, ten zuiden, in de Wapperstraat, naast den ingang van het wagenhuis. | |
[pagina 13]
| |
Niet breedvoeriger zijn de reizigers, die hun bezoek ten huize van Rubens beschreven hebben. Golnitzius spreekt met geestdrift van de schilderijen, die hij bij Rubens gezien heeft, maar rept geen woord over het huis. De Deen Otto Sperling, die in 1621 Antwerpen zag, beschrijft op boeiende wijze, zijn bezoek bij den beroemden kunstenaar. Hij zegt: ‘Wij brachten een bezoek aan den vermaarden en doorluchtigen schilder Rubens, en vonden hem aan den arbeid; al werkend liet hij zich Tacitus voorlezen, en dicteerde eenen brief. Wij zwegen, vreezend hem te storen, maar hij richtte het woord tot ons, zonder zijn werk te onderbreken; hij liet de lezing voortzetten, dicteerde den brief en beantwoordde onze vragen, als wilde hij ons een blijk geven van de kracht zijner geestvermogens. Daarna gelastte hij eenen dienaar ons door zijn prachtig paleis te begeleiden en ons zijne talrijke oude kunststukken, Grieksche en Romeinsche beelden te toonen. Wij zagen ook een ruim vertrek zonder vensters, langs boven verlicht. Daar bevonden zich een groot getal jonge schilders, die zich ieder met een verschillend werk bezig hielden, waarvan Rubens hun eene teekening in potlood gegeven had, hier en daar met kleuren opgewerkt. Die models moesten de jongelieden geheel in schildering uitvoeren, tot eindelijk Rubens ze verbeterde en er den laatsten toets aan gaf. Zoo luidt het uitvoerigste verslag, dat een bezoeker des huizes ons naliet. Rubens had dus zijn eigen atelier; zijne leerlingen arbeidden in een vertrek zonder vensters, dat langs boven verlicht werd. Buitendien, zooals blijkt uit de gravuren van Harrewijn, bezat de huizing twee kamers met halfrond welfsel; de éene was rond, zeer hoog van verdiep en diende als kapel ten tijde van kanunnik Hillewerve; de andere eene slaapkamer, was vierkant. Waar bevonden zich al die vertrekken? En vooreerst, waar was Rubens' museum? Volgens ons, in het ronde gebouw - later de kapel - achter het linker gebouw, waar het tegen leunde, uitsprong makend op den tuin. De Piles zegt: ‘Tusschen zijn voorhof en zijnen tuin heeft hij eene ronde zaal doen bouwen, gelijk het Pantheon te Rome, en die langs boven verlicht wordt door eene enkele opening, te midden van het koepeldak. Die zaal was vol borstbeelden, antieke beelden, kostbare tafereelen, die hij uit Italië had meegebracht, en andere zeer zeldzame en merkwaardige voorwerpen.’ Mols plaatst die kapel buiten het portiek, achter het oude huis, en daaraan grenzend. Hij schrijft: ‘de achthoekige kapel van beneden opgaande, met hare zijkamer winkelhaak vormende met het huis. De kamer daarboven had eene tribuun, waar men kon mis hooren; deze kapel bezat eertijds een aanzienlijk getal relikwieën, in kasten, die van onder tot boven in de hoeknissen geplaatst waren.’ Waarschijnlijk zijn het diezelfde nissen, welke wij vinden op de gravuur van Harrewijn, en waarin Rubens zijne antieke beelden en zeldzaamheden plaatste. Het dient opgemerkt, dat Mols het vertrek teekent en beschrijft als zijnde achthoekig, terwijl het, volgens de gravuur van Harrewijn en de beschrijving van de Piles, cirkelvormig was. Ten onrechte beschouwt Victor Van Grimbergen de kapel en het museum als twee verschillende plaatsen; hij zegt, dat the eerste, die twee verdiepingen hoog was, in eene zaal werd veranderd, en dat het laatste werd afgebroken weinige jaren vóor 1840. Het museum had slechts de doorsnede van het gebouw der 16e eeuw en kon dus niet zeer ruim wezen. Dit is eene der redenen, waarom wij het niet kunnen beschouwen als de werkplaats der leerlingen, zonder venster, langs boven verlicht; eene andere reden is, dat men moeilijk kan aannemen, dat de woelige jonge gasten mochten arbeiden te midden van Rubens' kunstschatten. De ronde zaal, die als slaapkamer verbeeld wordt op de gravuur van Harrewijn, bevond zich waarschijnlijk op de eenige verdieping van den rechtervleugel; dit vertrek was tamelijk laag van gewelf, aan de éene zijde verlicht door vensters en aan de andere zijde door oculi in de zoldering. Het atelier van Rubens was beneden, en niet boven, zooals men beweerd heeft. Het nam de gansche ruimte in van het vertrek, dat langs de opene plaats verlicht werd door vensters ten halve den gevel, en langs den tuin door drij overgroote vensters, waarvan de middelste gelijkvloers geopend werd. Men merkt op de gravuur, dat deze laatste glazen deur ten halve doorgesneden en dat het midden van den bovendorpel beweegbaar is. Dank aan die schikking kon men de grootste schilderijen gemakkelijk buiten het werkhuis voeren. Langs de opene plaats had het atelier eene | |
[pagina 14]
| |
Opene plaats, zuilengang, tuin en paviljoen van het huis van Rubens in 1684.
| |
[pagina 15]
| |
Zijgevel, achtergevel en voorgevel, tuin, museum en slaatkamer van het huis van Rubens, in 1692.
| |
[pagina 16]
| |
tweede deur. Het vertrek was veertien meters lang op tien en half meters breed en negen tot tien meters hoog. Waarschijnlijk was de ruime plaats, waar de leerlingen werkten, een zeer eenvoudig gebouw, dat verdween na 's meesters dood en geene sporen achterliet op de platen noch op de schets van Mols. Naar alle vermoeden was die werkplaats gelegen aan de tuinzijde, en kwamen de leerlingen er binnen langs het poortje in het Hopland. Wat is er geworden van het huis van Rubens, in den loop der tijden? Het werd gekocht van Philips Rubens door Jacomo van Eycke den 16n September 1680; verkocht door Cornelia Hillewerve, weduwe van Jacomo van Eycke aan haren broeder Hendrik Hillewerve den 16n Januari 1680 en geschonken door Hendrik Hillewerve aan Joanna en Theresia van Eycke den 7n Maart 1691. Thomas de Letter kocht het van Michiel Steenecruys, den 18n December 1696 en verruilde het, den 7n April 1701 tegen goederen toebehoorende aan Jan-Adriaan Witte en vrouw Isabella Mailluart. Den 3n Augustus 1763, werd het aangekocht door Karel-Nikolaas-Jozef de Bosschaert, grootvader van den tegenwoordigen eigenaar. Tot dan toe had de woning geene meldenswaardige wijzigingen ondergaan; maar op dit tijdstip greep de aanzienlijke verandering plaats, die haar den huidigen vorm gegeven heeft. Het gebouw der 16e eeuw werd gansch heropgericht, de aan den tuin palende kapel werd bewaard, alsook dezer zijkamer, volgens de getuigenis van Mols. De vensters van voor- en zijgevel werden veranderd, en in de werkplaats van Rubens legde men een planken vloer, die het ruime vertrek in een beneden- en een bovenverdieping verdeelde. De achtergevel werd verschoven, omtrent twee meters den hof in, en het dak werd in dezelfde mate verlengd. De voormalige eerste verdieping, werd nu de tweede. De groote trap, met de rijk versierde leuning en muren, benevens de versiering van zij- en achtergevel, verdween. Het eenige kunstwerk, dat gespaard bleef, was de zuilengang, - deze verloor nochtans de twee beelden, die tot bekroning dienden. Het paviljoen, ten einde den tuin, bleef ook ongeschonden. Weinige jaren na die verandering, wordt door Mols aangestipt, dat de rechtervleugel en de straatgevel geheel herbouwd zijn. Wij meenen, dat die nota een lapsus bevat en dat men lezen moet ‘de linkervleugel en de straatgevel.’ Inderdaad, het oude gebouw der 16e eeuw werd heropgericht met gevels overeenstemmend met dien van het gewijzigde hoofdgebouw. Maar dit laatste, welk den rechtervleugel uitmaakt, werd niet tot den grond afgebroken. De daken werden bewaard en verlengd langs de tuinzijde. De weerhaan en de toortsen, die de nok sierden, zijn gebleven; het timmerwerk is dat der 17e eeuw en op den zolder, boven Rubens' werkplaats, vindt men nog een zeer oud rad en eene windas, die waarschijnlijk dienden voor het hijschen en oprichten der zware paneelen, waarop de meester zijne grootsche scheppingen maalde. Het metselwerk der buitenmuren van dit gebouw is gedeeltelijk bewaard gebleven, met uitzondering van den achtergevel; beneden, in den zijgevel, zijn vensters aangebracht, de ramen der eerste verdieping zijn gewijzigd, die der tegenwoordige tweede verdieping schijnen ons gebleven als ze waren. Sedert den tijd, toen Mols zijne nota opstelde en zijne schets teekende, is de kapel verdwenen en heeft plaats gemaakt voor kamers zonder het minste karakter. Omtrent 1840 werd het huis van Rubens in twee verdeeld bij middel van eenen muur, die de opene plaats doorsnijdt. Eene tweede koetspoort werd in den voorgevel aangebracht. Nooit kan men genoeg de vernieling betreuren van dit paleis, welk een heiligdom had moeten wezen voor elken Antwerpenaar. Men begrijpt, dat het een bijzonder persoon onmogelijk geweest ware de ruime hal, waar Rubens arbeidde, in haren voormaligen staat te behouden; maar het was de plicht der stad Antwerpen, de beroemdste harer werkplaatsen tegen alle schennis te beschermen, die werkplaats, welke zooveel roem over de stad verspreidde. Ongelukkiglijk kon men vroeger zulke vrijgevigheid niet verwachten van eene verarmde gemeente, die, ten tijde van Rubens, wanneer zij rijker was, hem slechts ééne schilderij bestelde, de Aanbidding der drie Koningen, en zich haastte dit werk weg te schenken, twee jaar na het aangekocht te hebben, evenals zij de schilderingen der Intrede van den kardinaal Infant, het tweede en laatste werk door haar aan Rubens besteld, verkocht of wegschonk. Gedeeltelijk heeft onze eeuw de onverschilligheid van vroegere tijden goedgemaakt, en meer dan eene openbare hulde aan Rubens gebracht. Ware het niet een natuurlijk en sprekend blijk harer dankbaarheid en bewondering voor den doorluchtigsten harer zonen, zijne woning te vrijwaren voor elke verdere schennis en die woning, waar zoovele meesterstukken het daglicht zagen, te wijden aan de vereering des genialen kunstenaars, die, meer dan eenig ander zijner medeburgers, den dank verdient van zijn vaderland en van heel het menschdom? Max Rooses. Hij, die in den vreemde reist en er onverwacht zijn eigen taal hoort spreken, gevoelt in zijn hart eene trilling van vaderlandsch gevoel, welk hem gelukkig maakt en hem schier vergeten doet dat hij uitlandig is. Over het algemeen bestaat er bij de menschen niet slechts een geheime aantrekkingskracht tusschen hen die een en dezelfde taal spreken en een en hetzelfde vaderland hebben, maar tevens een gevoel van sympathie, dat op gegeven oogenblikken hen als kinderen van een en hetzelfde gezin maakt. | |
[pagina 17]
| |
![]()
Karel t'Felt.
|
|