Toonkunde
Mijnheer de Bestuurder,
Met genoegen voldoe ik aan uw verzoek, de redaktie van de muziekkroniek der Vlaamsche School op mij te nemen. Dat ik mij daarmede eene zeer gemakkelijke taak opleg, zal niemand uwer geëerde lezers veronderstellen, terwijl mijne medeverslaggevers wel degelijk weten wat groote verantwoordelijkheid er aan kunstbeoordeeling is verbonden. Ik wil echter voor die moeilijkheid niet terugdeinzen; integendeel trekt mij zulks aan, en, om eenen geloofsbrief te geven van welk standpunt ik de zaak beschouw, verzeker ik u volgens eer en geweten, altijd mijn juist gevoelen te doen kennen en naar waarheid ernstig te beoordeelen, wat te beoordeelen valt. Het grootste voorval van den laatsten tijd op muziekaal gebied, is zeker het succes van den heer Jan Blockx, te Brussel. Wanneer alle Brusselsche bladen die zaak behandelden, acht ik het voorzeker noodig mij eenige oogenblikken daarmede bezig te houden; ziehier:
Jan Blockx' ‘Milenka’ te Brussel.
Gedurende de 3 jaren dat ik mij ter beoefening der toonkunst hier bevind, heeft het mij dikwijls bevreemd, dat men hier ter stede, zoo weinig van den Antwerpschen meester Jan Blockx kent en uitvoert; slechts een gedeelte van zijn Droom van het Paradijs, en zijne Kleine bronnen, buiten enkele liederen, werd hier in dat tijdsverloop ten gehoore gebracht. De eer daarvan aan den Burgerkring, de zoo vaderlandsgezinde vereeniging. Te meer bevreemdt mij die onbekendheid van Jan Blockx, daar hij toch zeker een kunstenaar is, die op den eersten rang onder de Vlaamsche toonkunstenaars behoort geplaatst te worden. ‘Eere wien eere toekomt,’ zoo denkt men er ten minste in Brussel over, en, gedreven door waar onpartijdig kunstgevoel, bracht men den Antwerpschen meester, bij de uitvoering zijner Milenka, een schitterend huldebetoon. Alle Brusselsche bladen zijn eensgezind over het werk van Jan Blockx, en ik behoef slechts enkele gedeelten der beschouwing van bevoegder pen dan de mijne, aan te halen, om het Antwerpsch kunstminnend publiek op de hoogte te brengen van den geestdrift, waarmede het laatste werk van Jan Blockx werd ontvangen.
Alfons van Ryn schrijft in La fédération artistique over de 3e uitvoering der Concerts populaires: ‘Dezen keer heeft een Belg de overwinning behaald, en die Belg is Jan Blockx. Zijne muziek van Milenka is gezond en krachtig, de orkeststratie, vol klank zonder te vermoeien, is wel degelijk Vlaamsch; de beschrijvingen zijn van onberispelijke juistheid, alles is op zijne plaats en meesterlijk behandeld.’ In vergelijking plaatst Alfons van Ryn de Eve van Massenet, op hetzelfde concert uitgevoerd. Ik zal niet alles herhalen wat daarvan wordt gezegd; in hoofdzaak - dat dit werk van den Franschen meester verbleekt, bij Blockx' Milenka vergeleken - ja, daarmede ben ik het volkomen eens. Velen zal dit bevreemden. De oorzaak ligt eenvoudig hierin, dat men Blockx te Antwerpen niet - of zeer weinig kent. - Sappristi, hoor ik al zeggen, Massenet - waarvan heel Frankrijk en half België spreekt, - zoo gevierd en geëerd, vergelijken met Jan Blockx?!!! Wel zeker, mijne heeren die zoo spreekt, gij kent den toondichter Blockx niet, hetgeen mij echter niet zal beletten, veel eerder een prikkel zijn, om de gekende spreuk te herhalen: ‘Eere wien eere toekomt.’
Uitvoering van kamermuziek door leden der symphonieafdeeling van den Cercle artistique, van Antwerpen.
Het was mij niet mogelijk geheel deze uitvoering te hooren, daar deze juist samenviel met eene uitvoering in den Burgerkring, waarvan ik gaarne het slotnummer, Benoit's Hendrik Conscience verheerlijkt, wilde bijwonen.
Het eerste nummer Raff's trio, op. 150, voor piano, viool en cel, noopt mij een woord van lof te zeggen over het spel van den heer van Praag, leerling der Antwerpsche muziekschool; de vioolpartij werd, behoudens kleine vlekjes, zeer zuiver door hem voorgedragen. In no 2, Quatuor in e klein (naar het quintet op. 16) van L. van Beethoven, blonk vooral de heer Albert de Vleeshouwer (klavier) uit, door zijn afgewerkt spel, fijn gevoelde voordracht, en groote duidelijkheid in snelle passages. De medewerkende heeren vertolkten, ieder op hunne beurt, op artistieke wijze, het schoone werk van van Beethoven. No 3, Quintet in d klein van Hummel, moet zeer goed geslaagd zijn. Ik had geene gelegenheid zulks te hooren. Met ongeduld verwachtte ik in den Burgerkring Benoit's cantate, welke voor mij eene der schoonste gedachten blijft van den Vlaamschen meester.
Vier maal hoorde ik dit werk reeds, en steeds ben ik diep ontroerd na de uitvoering. In bewondering sta ik altijd voor des meesters orkestratie. Dit werk uitsluitend door koperen blazers begeleid, werpt een helder licht op Benoit's meesterlijke behandeling dier instrumenten.
De uitvoering, het moet gezegd worden, was verleden keer veel beter dan nu. Ik wil dit geenzinds aan den ijverigen bestuurder, noch aan de zangers wijten (tweemaal te vroeg inzetten, dames sopranen, is echter tweemaal te veel). Men zegde mij dat het orkest niet was samengesteld zooals vroeger, dat zal de oorzaak zijn. De Burgerkring zal zeker, onder bekwame leiding, veel beloven voor de toekomst. Tot later.
Gerrit. A.A. Wagner.
Onder de rechten eens volks, is onbetwistbaar het taalrecht een der billijkste en heiligste. De staatkunde welke de uitoefening van dit recht miskent of tegenwerkt, is een kortzichtige en domme staatkunde, die de kiemen legt eener gerechtvaardigde omwenteling.
Emm. Rosseels.