Dyckmans
Jozef-Laurens Dyckmans werd geboren te Lier den 9en Augustus 1811. Hij genoot het eerste kunstonderricht van Tieleman aan de academie zijner geboortestad en begon zijne loopbaan als decoratieschilder, in dienst bij baas Verhoeven, in de Lispestraat. De klanten, bij wie hij zijne bescheiden taak uitvoerde, waren getroffen door de ongemeene verdiensten van zijnen arbeid, en oude Lierenaars verhalen, dat de eerste belooning, welke hij voor zijne kunst ontving, een vijffrankstuk was, hem geschonken door den rijken brouwer Van der Linden, bij wien hij een landschap in den gang zijner woning geschilderd had. De faam van den begaafden jongen man verspreidde zich door zijne geboortestad, en, nadat hij er aan de teekenschool al de eerste prijzen had behaald, verleende hem het gemeentebestuur eene toelage, om hem in staat te stellen zijne studiën te Antwerpen voort te zetten. Daar volgde hij in 1834-1835 de leergangen der Academie.
In 1833 trad hij in het atelier van Wappers.
Het jaar nadien zond hij naar de driejaarlijksche tentoonstelling van Antwerpen zijne eerste schilderij: Eene Liefdebekentenis, en oogstte er welverdienden bijval mede in. In 1836 vinden wij zijne Dampartij op de Brusselsche tentoonstelling; het stuk verwierf er de zilveren medaille en werd gegraveerd door J. Coomans in Alvin's Compte rendu de l'Exposition de Bruxelles de 1836. In 1838 stelde hij te Gent eene Groentenmarkt met vele figuren ten toon, die grooten ophef maakte; het stuk werd te Antwerpen in 1840 en te 's-Gravenhage in 1841 ten toon gesteld, en in de laatste dezer steden werd er de zilveren medaille aan toegekend. Immerzeel, in zijne Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers, Graveurs en Bouwmeesters, in 1842 verschenen, zegt er het volgende van: ‘Dit voortreffelijk voortbrengsel was uiterst kunstig en uitvoerig van behandeling; de Renaissance noemde het een der peerlen van de Antwerpsche tentoonstelling. Nauwkeurigheid van teekening gaat hier gepaard met eene zeldzame harmonie van kleur; de accessoires zijn oordeelkundig aangebracht en vol waarheid.’
Al vroeg dus deed onze kunstenaar zich binnen en buiten zijn vaderland gunstig kennen.
In 1841 ondernam hij eene kunstreis naar Parijs en Holland, en den 3en November van hetzelfde jaar werd hij tot professor van schilderkunst en doorzicht benoemd aan de koninklijke Academie van Antwerpen. Den 27en Juli 1847 trad hij in den echt met Mejufvrouw Janssen, van Berchem, bij Antwerpen. Zijn huwelijk werd met twee dochters gezegend. Den 8en Januari van hetzelfde jaar werd hij tot briefwisselend lid der koninklijke Academie van België benoemd.
Dyckmans was van stillen, teruggetrokken aard; hij hield zich buiten het openbaar leven en, zich alleen met zijne kunst bemoeiende, vermeed hij elke bijeenkomst en gelegenheid, waar hij in het licht hadde moeten treden en waar gerucht rond zijnen naam ware gemaakt. Hij bezocht zelfs de zittingen der koninklijke Academie niet, en werd dan ook nooit tot den rang van werkend lid verheven. Den 14en Augustus 1854 nam hij zijn ontslag als professor aan de Antwerpsche Academie.
Onderscheidingen van verschillenden aard vielen hem te beurt. In 1851 werd hij tot ridder, in 1870 tot officier der Leopoldsorde benoemd. Den 6en September 1853 werd hij tot toegevoegd lid, den 23en Augustus 1870 tot werkelijk lid van het Academisch korps van Antwerpen gekozen. Zijn hoogste voldoening vond hij echter in den bijval zijner werken, en deze was ongemeen en duurzaam.
Zijne kleine, keurige tafereelen werden heinde en verre gezocht, en bereikten prijzen zooals er aan geene andere werden toegekend. Van de bijzonderste zijner werken maakte hij verkleinde of gewijzigde herhalingen, die even gretig als de oorspronkelijke exemplaren werden gekocht. In 1852 schilderde hij zijnen Blinde, die door de koperplaat van J.B. Michiels, een meesterstuk der moderne gravuur, alom bekend werd gemaakt. De oorspronkelijke schilderij, te recht het meest gevierde werk van den meester, bevindt zich in het Antwerpsch modern Museum; eene gewijzigde herhaling prijkt in het South Kensington Museum van Londen. Een tweede Blinde, eveneens door eene herhaling gevolgd, werd naderhand nog door Dyckmans geschilderd.
In latere jaren gebeurde het zelden, dat hij nog deel nam aan de tentoonstellingen; hij leefde teruggetrokken, nu eens op een klein buitengoed, dat hij te Calmpthout had gebouwd; gewoonlijk in de ruime woning, die hij op den Mechelschen steenweg, te Antwerpen, betrokken had. Niettegenstaande zijne bescheiden levenswijze, had Dyckmans vele en goede vrienden; hij had een helder oog voor de verdiensten der kunstgenooten, en zijne bereidwillige en wijze raadgevingen werden op hoogen prijs gesteld door de jongeren.
Zijn portret werd gegraveerd eene eerste maal in 1842, voor Immerseel's Leven der Kunstenaars. In het volle gezicht, met lange krullende haren omlijst, zou men bezwaarlijk de ongemeen fraaie, regelmatige trekken hervinden van den man, zooals wij hem gekend hebben en zooals hij zich zelven afbeeldde in zijnen Blinde. Het portret, dat wij bij deze levenschets voegen, in koper gesneden door professor J.B. Michiels, is gemaakt naar eene photographie, verscheiden jaren vóór den dood van den kunstenaar getrokken.
Als schilder nam Dyckmans eene afzonderlijke plaats in onder zijne Antwerpsche tijdgenooten. Hij was de man van de keurige, haarfijne uitvoering. Volkomen vreemd blijvende