Dichter Verhulst en zijn ezeltje.
Het zijn aangename stonden, wanneer men, na het middagmaal, in den gemakkelijken leunstoel, eene lekkere sigaar zit te rooken. Van al de bekommernissen des levens ontdaan, verdwaalt onze geest alsdan niet zelden in het verleden, terwijl wij, half droomend, de blauwe rookwolkjes nastaren, die zich voor en rondom ons, kringelend in de hoogte verheffen en allerlei grillige figuren vormen, welke een oogenblik onze aandacht geboeid houden en bij ons soms lang vergeten herinneringen doen ontwaken.
Dezer dagen smaakte ik weder dit genot; achteloos volgde mijn blik de geurige wolkjes, die spelend in elkaar versmolten, om allengs tegen het gewelf weg te sterven. Was het eene gril mijner verbeelding? Of zag ik juist? Stellig is het, dat ik in een dier wolkjes eenen ezel waande te zien, met eenen jongeling er bovenop gezeten. Sprekend geleek de ruiter aan eenen persoon, dien ik vroeger van dichtbij had gekend, doch welke sinds lang door de dood is weggemaaid, namelijk aan den dichter Pieter Cornelis Verhulst.
Ik had hem te Contich, zijn geboortedorp, leeren kennen, waar hij bij zijne ouders inwoonde, die er kruidenierswinkel hielden en tevens sigaren en tabak verkochten. Hij was een gemoedelijke, licht opgeschoten jongen; wij noemden hem den Vlaamschen Poot, omdat deze dichter evenals hij, van boerenafkomst was. Er lag iets Lamartiniaansch in zijne wezenstrekken, en ook zijne verzen waren - op het talent na - in denzelfden bespiegelenden trant als die van dezen grooten Franschen schrijver, wiens werken een buitengewonen indruk op ons uitoefenden; wij allen hadden zijne Méditations en zijn Jocelyn zeker wel tienmaal gelezen.
Vader Verhulst kon met zijnen droomerigen zoon tehuis niets aanvangen. Wel had deze, reeds in 1859 een bundeltje gedichten, Mijmeringen getiteld, laten drukken; doch nu bevond men weldra, dat verzenmaken geene kostwinning was; want het boekje - niet beter of slechter dan de overige dichtbundeltjes van dien tijd - vond maar luttel aftrek. Er moest dus naar eene andere betrekking worden uitgezien, en, alhoewel de jonge dichter slechts een zeer gewoon onderricht had ontvangen, zocht en vond men, door eenige voorspraak geholpen, voor hem een plaatsje van klerk in een der bureelen van het provinciaal bestuur te Antwerpen.
Contich ligt op omtrent twee uren afstand van Antwerpen. De spoorweg verbindt beiden wel aan elkaar; doch dit middel van verkeer werd te duur bevonden, en de jonge dichter kwam, in den winter zoowel als in den zomer, 's morgens te voet naar zijn bureel, en keerde, in den laten namiddag, weder te voet naar het ouderlijk huis terug. Met den linnen kiel gekleed en den mispelaren stok in de hand, had hij volkomen het uitzicht van eenen buitenmensch en legde hij dagelijks, door hitte en koude, welgemoed, tweemaal dien tamelijk langen weg af. Edoch, zijne brave moeder kon zulks met geen goed oog blijven aanzien; er werd raad geschaft en tot den aankoop van eenen ezel besloten. Nu kwam Verhulst altoos per ezel naar de stad; zijn rijdier werd 's morgens te Borgerhout gestald, vanwaar hij verder te voet naar zijn bureel stapte. Des namiddags, na afloop zijner bezigheden, snelde hij op een drafje naar Borgerhout, besteeg zijn grauwtje en reed naar Contich terug.
In 1861 liet hij, te Utrecht, een tweede verzenbundeltje, Echos der gedachten, drukken. Bij nader onderzoek bleek het echter, dat zijn eerste boekje daarin versmolten was: eenige stukken waren uitgemonsterd, andere bijgevoegd. Hoe het zij, zijne meestal weemoedige verzen schenen indruk te hebben gemaakt op het hartje van eene tamelijk welstellende boerendochter, die te Wommelgem een kruidenierswinkeltje hield en met welke hij in 1865 trouwde. Nu verhuisde hij met zijnen ezel naar zijn nieuw verblijf;