heden; laat ons even rondkijken en hier en ginds wat aanteekenen.
De uitgenoodigden, voor de groote meerderheid Franschen, zijn allen, behoudens Mlle J. Gonzalès, met hooger genoemde ziekte geplaagd. Door den band echter teekenen ze buitengewoon keurig en hebben hunne onderwerpen wat om 't lijf. No 1 van den catalogus, L. Anquetin, leverde onder andere Een avond op straat, in Pruisisch blauw; menschen, rijtuigen, huizen, straatlantarens, enz., doch zoo keurig van factuur en zoo malsch van teekening, dat men onwillekeurig geneigd is, hem zijne misselijke blauwverversmanie te vergeven; even zooveel kan ik zeggen van zijn Bootje op een vijver bij ondergaande zon; hier echter is alles schreeuwerig rood.
Een andere Franschman, G. Caillebotte, heeft het belachelijke nog verder gedreven, al was zijn stift op 't grijsdoek even vaardig. De stuks, die hij levert, in schetterend wit gelijst, schijnen met de spons gekleurd, - ça vibre - net als onze meubelschilders de vloeren bij de brave burgers opknappen. De kunstenaar ontzag zich niet, zijne portretten naar dezelfde wijze te behandelen, zoodat het er uitziet, alsof zijne modellen ijselijk van de pokken geschonden waren. De kleur niet in aanmerking genomen, zijn enkele zijner stukken, bijvoorbeeld: Een arm van de Seine en Bloeiende Kerselaars heel aardig.
Noemen we pro memoria nog: de Toulouse-Lautrec, die, zoo mogelijk, het aanstootelijke in kleur nog verder gebracht heeft, dan zijne overige landgenooten; en Dubois-Pillet, wiens onderwerpen wel wat mager zijn, om ons geduldig zijne bandeloosheid in 't bezigen van de spons - vol rood en blauw - te doen verduren; zijn Ile Lacroix heeft echter zeer lieve hoedanigheden, en zou, in menschelijker gam getint, een echt pronkstukje wezen.
Zooeven reeds maakte ik voor Mlle Jeanne Gonzalès eene uitzondering, bij 't bespreken van het moderne Fransche koloriet. Eenige naïefheden in opvatting en schikking daargelaten, geeft deze kunstenares bewijzen van een niet alledaagsch talent. Haar Koffiepartij op 't grasplein is een door en door lief stuk, fijn geborsteld, zonder daarom gelikt te heeten, net gegroepeerd en overgoten met een bescheiden licht, dat de gezichtsorganen streelt. Was het niet, dat de personen wat stijfjes zitten en 't meisje er wat onbeholpen uitziet, het doek zou voor een meesterstukje gelden. Haar Kersen en Theepartij zijn niet minder verdienstelijk.
De overige vreemdelingen wil ik liefst onbesproken laten, om niet gedurig te moeten herhalen: foei-leelijk.
En nu onze XX-XVI!
In de eerste plaats noemen we mejuffer Anna Boch, die ons, het jaar te voren, vrij lieve tafereeltjes te zien gaf, doch nu ook al overlommerd schijnt van den geest van het onbepaalde in teekening en het aanstootelijke in kleur. Ik herinner me hare Kollebloemen, uit eene vorige tentoonstelling nog; ach! waar is toch de lieflijke genius heen, die haar zooveel poëzie in 't penseel legde. Haar stuk Au bon St-Jacques alleen, laat een ietwat aangenamen indruk na.
Hebt ge al van Henry De Groux hooren spreken? Hij geeft ons Drie droomen van den slag van Waterloo ten beste en dreigt ons met nog vier volgende; ik vraag genade! 't Is me onmogelijk bedoelde drie stuks te beschrijven, aangezien uit den vreeselijken warboel van lijnen, strepen en vlekken, geen enkel vatbaar beeld hervoortreedt. Ik wil echter den lezers der Vlaamsche School een middel aan de hand doen, om zich een gedacht van het ding te maken. Men verbeelde zich een afschuwelijk negergevecht bij stikdonkeren nacht, op een halven kilometer afstand gezien.
Dario de Regoyos, een Belgische Spanjaard, levert eene reeks zichten uit zijn vaderland. Wilde die kunstenaar zijne tafereelen afwerken en zich losmaken van de opzettelijke overdrijving in koloriet, hij zou heel wat liefs kunnen geven. Zijn Hemelvaartfeest te Fontarabie is een breed opgevat, goed gesteld en malsch geborsteld iets.
Van James Ensor, die ter vorige exhibitie, knoeiwerk zonder de minste inachtneming van teekenen uitstalde, moet ik getuigen, dat hij zeer veel bijgewonnen heeft. Zijne schilderstukken zijn echter nog te wild en vooral met te veel blauwsel en beziesap gesausd. Het beste van zijne hand is het portret zijns overleden vaders (teekening); dat is oprecht flink.
Wat zou ik wel van Fernand Knopff vertellen? De man doet in onbegrijpelijke dingen, in buiten-issigheden, zou Multatuli gezegd hebben. Aan kunst mangelt het hem nochtans niet; en daar, waar hij verstaanbare onderwerpen behandelt, is hij wel eens knap, bijvoorbeeld, die twee juffersportretten, die zijn schoon.
Félicien Rops is voldoende gekend; hij ook doet aan aardigheden, doch met treffend talent; zijne typen uit het gerechtshof verraden den grooten meester der etsnaald.
Willy Schlobach is een gansch jonge schilder, van wien ik, bij eenen vriend, een Winterzicht gezien heb, dat bijzonder lief is; thans evenwel ziet hij purpere zeebaren met blauwe booten en roode of oranje-gele zeilen; 't is misselijk van onnatuurlijkheid.
Jan Toorop is een dier hooger begaafden, wien het slechts aan goeden wil ontbreekt, om kunstenaar van eersten rang te worden. Waarom doet hij, die zoo gezond en frisch in zijne opvattingen was, ook mede aan die armzalige hansworsterij van het onbestaanbare in koloriet? Bij hem zal het maar een voorbijgaanden roes zijn, hoop ik. Bijwijlen komt zijn beter ik boven, en dan schildert hij stukken, als die Rozen, 't fraaiste der gansche tentoonstelling.
Van Strijdonck en Vogels zijn twee schilders, die dichter bij onze opvatting komen en zich beginnen te beteren; beiden echter zijn wat dor in kleur en mager in de daarstelling; de keus hunner onderwerpen is mede niet altijd gelukkig; een Avondzicht met schapen, is zooal iets dat moeilijk op het doek komt, zoowel als het Mistweer van Vogels.