Tentoonstelling van Louis van Engelen
Van 11 tot 17 Maart, stelde de schilder Louis van Engelen, in de zaal Verlat, een groot aantal zijner jongste werken ten toon. Aan afwisseling ontbreekt het allerminst in de tafereelen van den jongen kunstenaar; onder de stukken, welke wij te zien kregen, bevinden zich: honden, dood gevogelte, portretten, binnenhuizen, gezichten van stad en land.
Die verscheidenheid zijner onderwerpen is eene eerste verdienste, die wij den schilder toekennen; zij getuigt van veelzijdige begaafdheid en studie. De groote meesters versmaadden geen onderdeel hunner kunst en behandelden meesterlijk het nederigste zoowel als het verhevenste vak. Wij nemen aan dat de schilder, door ervaring omtrent zijnen eigen aanleg ingelicht, zich een bepaald gebied uitkieze, en zich beperke tot het voortbrengen van portretten, of binnenhuisjes, of geschiedenis, of doode natuur, of landschap, of zelfs decoratie; maar dat men zich van in de baardelooze jeugd toelegge op het schilderen van een dier dingen, bij uitsluiting van al de andere, achten wij verkeerd. Het stelsel kweekt overigens onvolledige specialisten: schilders van binnenhuisjes, die geen figuur op zijn beenen kunnen zetten, landschapschilders, die elken boer uit de natuur moeten weren, dierenschilders, die, waar zij eenen wildverkooper achter zijnen toog plaatsen, er een houten manneken van maken, of figuurschilders, die geen paard of hond aandurven.
Maar wij dwalen af en keeren tot onzen tentoonsteller terug. Louis van Engelen behandelt niet alleen verschillende onderwerpen, hij schildert ook op verschillende wijzen. Daar hebt gij zijne portretten: er zijn er die bepaald te stijf uitvallen en er uitzien als waren zij van hout of glas, en brekensgereed; weer andere en wel de meeste, zijn vol waarheid, vol leven en lenigheid: zoo de Russische Pelgrim; de Toekomstige Diva, een allerbekoorlijkst figuurtje, dat niet enkel achter het voetlicht zegepralen zal behalen; de met vaste hand en los penseel geborstelde portretten van baron Henri v. H. en Oscar H.; de allervoornaamste en toch bevallige jufvrouwenportretten der familie v. H. en O. Deze vier laatste zijn in zeer lichten toon gehouden en lijken wel eenigszins aan pastelschilderingen. In eene statige ouderwetsche kamer sloegen zij gaten in den wand, maar in een achttiende- of negentiende-eeuwsche stoffeering, moeten zij goed harmonieeren.
Die tegenstelling van lichte en donkere schildering ontmoeten wij nog wel meer in de tentoongestelde stukken. Zoo is, bijvoorbeeld, een tuingezicht getiteld: Zondagnamiddag, in zwaren toon; een gezicht op den steiger, voor het koffiehuis ‘de Kursaal,’ getiteld: le Troubadour, zeer licht, en onder de overige stukken vindt men er die tot deze, en andere die tot gene lichtschakeering behooren. Wij bekennen, dat de meest zonnige, ons de best gelukte schijnen. Hooger nog stellen wij echter een stuk in gedempten toon, eene Bleekerij te Antwerpen, waarvan wij eene afbeelding, door den kunstenaar naar zijne schilderij geteekend, bij deze aflevering voegen. Het is een gezicht op eene binnenplaats, met figuren, vol harmonie van tonen, in zacht licht, met eene treffende waarheid en fijnheid van tinten, een werk van gerijpte kunst.
Er zijn er wel andere, waarin de schilder zich een uitmuntend kolorist toont; aldus, zijne stukken van gevogelte en honden, die juist en breed het rijke spel van kleur en licht op pels en pluim weergeven.
Uitmuntend ook door zijn zacht en gelukkig koloriet, is het vrouwenportret in groenachtige kleedij, met den grooten grijzen Deenschen hond; minder wel gelukt is de vleeschtint hier, die wat glazig is. Hetzelfde gebrek treft ons in de Visschersjongen, die geheel uit glanzende, maar breekbare stof schijnt gegoten.
Een der voornaamste werken der tentoonstelling is de reeds genoemde Troubadour. Op het terras, in de Schelde uitspringend, zitten misschien een vijtigtal Antwerpenaars te luisteren naar eenen afgezongen zanger. Het onderwerp is ongunstig gekozen. Een heel gezelschap, dat, onbeweeglijk en naar denzelfden kant gewend, naar een zelfde voorwerp ziet, of naar een zelfden persoon luistert, heeft noodzakelijk iets stijfs en eentonigs. Die moeilijkheid heeft de schilder niet overwonnen, maar de taak, die hij zich oplegde, heeft hij met ongemeene virtuositeit uitgevoerd. Elk figuurtje op zich zelve is waar en houdt zich goed op zijne plaats; het bonte geheel lijdt hoogenaamd niet aan schettering; de groepeering is gemakkelijk; lucht en licht stroomen vrij tusschen de talrijke schaar. De kunstenaar wilde een lachend, vroolijk tafereel leveren van menschen, die zich de warme zomerlucht, de verkwikkende Scheldekoelte en het lekkere bier wel laten smaken, en de gezochte indruk is met geluk en gemak verkregen.
Alles te zamen begroeten wij in den tentoonsteller, een jongen kunstenaar van meer dan gewonen aanleg, een ernstigen, moedigen werker, die nog den top van den berg niet heeft bereikt, die misschien zijnen eigenlijken weg nog niet heeft gekozen, maar die hem vinden zal en er vroeg of laat, en, eerder vroeg dan laat, komen moet.
M.R.