Photographie
De Antwerpsche afdeeling van den Belgischen Bond van Photographie, onder bescherming van Z.M. den Koning, hield, op Donderdag 15 Maart, eene kunstzitting, welke door een zoo talrijk als uitgelezen publiek, hoofdzakelijk uit kunstenaars en liefhebbers samengesteld, werd bijgewoond.
Een aanzienlijk getal projectiën van echte kunstphotographiën werden daar getoond.
Buiten het aangename, dat het aanzien van schoone natuurtooneelen altoos oplevert, mag dergelijke voorstelling zoo belangwekkend als leerzaam genoemd worden, daar zij op de duidelijkste wijze aantoont, hoe de photographie, zoowel de lijnen, de tonen en halve tonen en het perspectief der voorwerpen, als de verschillende gedaanten der stoffen en den aard der kleuren weergeeft.
Voor velen zal die zitting eene nuttige les van teekening, kleuring en vormen geweest zijn. Eens te meer bleek het, door welke eenvoudige middelen de natuurlijke krachten verbazende uitwerksels te weeg brengen. Bewolkte luchten, bruisende of kalme waters, springende of loopende menschen en dieren, varende schepen, ziedaar eenige der onderwerpen, welke, afgewisseld door landelijke tooneelen, stadsgezichten, bergen en bosschen, de aandacht der toeschouwers voortdurend opgewekt hielden. Wat ons ook trof bij het aanzien dier mathematisch getrouwe beelden, is, dat zij bijzonderlijk door hunne uiterste nauwkeurigheid, meer dan eens valsch voorkomen; vooral bij tooneelen, waar beweging de hoofdzaak is. Een hond, springende naar een beetje, dat zijn meester in de hoogte houdt, had heel den schijn aan een touwtje te hangen; van een paard over eenen slagboom springende, in 't verkort afgebeeld, waren slechts de voorste beenen zichtbaar, zoodat het beest scheen in twee stukken gesneden te zijn, gelijk het paard van Monsieur Crac, op zekere beddekens van Épinal voorgesteld. Uit alles kan- toch niet dan stoffelijk juist zijn, en nochtans zou een kunstenaar het zoo niet kunnen of willen afbeelden.
De mensch is gewoon alles aan te zien met de oogen van den geest, zoowel als met de oogen van het lichaam, wat zeggen wil, dat, bij het aanschouwen van een voorwerp, hij zooveel overweegt, redeneert, vergelijkt, als hij wezentlijk ziet. Hier beteekent zien, den stoffelijken indruk van het voorgestelde ontvangen.
Daaruit volgt, dat hij zich dikwijls van het voorgestelde eene gedachte vormt, inderdaad met de wezentlijkheid in strijd.
Een voorbeeld zal dit gezegde nader toelichten. Wanneer men eene lichtteekening gadeslaat, die twee nevens elkander staande torens verbeeldt, schijnen deze laatste naar het midden over te hellen, hetgeen eenen onaangenamen indruk, een gevoel van omvallen teweeg brengt; en men beticht alsdan de photographie van valsch te zijn. Is dat zoo, of bedriegt het oog ons? Zulks zullen wij trachten te onderzoeken. Stelt men zich in het midden van eenen spoorweg, op gelijken afstand van de twee riggels, dan schijnen deze samen te loopen, in gevolge eene der grondregels van het perspectief. Men veronderstelle nu dat de riggels, in plaats van op den grond te liggen, overeind staan, dan zal hetzelfde verschijnsel plaats hebben; eveneens, zoo men de riggels door de twee torens of de zijkanten van eenen gevel vervangt, zoodat alle gelijkloopende lijnen, samenloopend moeten afgebeeld worden om juist in perspectief te staan. Nooit zal nochtans een schilder er aan denken dit stelsel te volgen, evenmin als hij eene bouwkundige teekening op het doek zal overbrengen. In de zitting der photografen werd alzoo heel den afstand van mekaniek tot kunst op treffende wijze merkbaar, en zij kwam eens te meer dit gezegde slaven: dat kunst, op schijn en zinsbegoocheling berustend, niet volkomen waar moet zijn, om waar te schijnen; dat, bij gevolg, overdreven realism buiten de kunst ligt, maar dat impressionnism ook rechten heeft te laten gelden.
P.B.