Boekenaankondiging
Geschichte der vervielfälligenden Küste. - Redigirt von Carl von Lützow. Wien. Gesellschaft für vervielfaltigende Kunst. - Die Rubensstecher, Text von A. Rosenberg.
Het tweede deel der geschiedenis van de graveerkunst opent met de geschiedenis der graveurs naar Rubens, bewerkt door A. Rosenberg. De schrijver is gekend door zijne uitgave der Brieven van Rubens en door menige bijdrage den grooten meester betreffende. Hij is vertrouwd met de geschriften, die hier en elders over zijn onderwerp het licht hebben gezien. Wij kunnen niet altijd zijn oordeel beamen, waar hij over Rubens spreekt, maar zijne ingenomenheid met zijn onderwerp en zijne belezenheid vallen niet te miskennen.
De geschiedenis der plaatsnijders naar Rubens is in de laatste jaren, dank aan het uitmuntende boek van Henri Hymans: Histoire de la Gravure dans l'Ecole de Rubens (Bruxelles, Olivier, 1879), dat door de Belgische Academie bekroond werd, merkelijk beter bekend geworden, en geen twijfel of de schrijver der Rubensstecher zal ijverig deze rijke bron van inlichtingen benuttigen. In de eerste aflevering, welke voor ons ligt, worden de werken, naar Rubens voor Balthasar Moretus gegraveerd, besproken. Het archief van het Museum Plantin-Moretus heeft over die werken zeer belangwekkende inlichtingen aan den dag gebracht, die wij in 1877 benuttigden voor den herdruk der ‘Titels en Portretten, naar Rubens gegraveerd, voor de Plantijnsche drukkerij’ en later voor onze studie ‘Rubens en Balthasar Moretus.’ Gewetensvol bezigt de schrijver die bouwstoffen. Hier en daar echter schuift hem de pen wel eens uit. Zoo lezen wij in den tweeden regel van zijn Rubens und Balthasar Moretus, dat Balthasar Moretus, in 1574 geboren, drie jaar jonger was dan Rubens, die in 1577 geboren werd. Op bladz. 11 wijdt hij een lang alinea aan Theodoor Galle en noemt dezen, in de eerste helft van het alinea, herhaaldelijk Philips (de naam zijns vaders) en in de tweede helft Theodoor.
De aanduiding der modellen, waar Rubens' platen naar vervaardigd zijn, laat nog al wat te wenschen over. Zoo is volgens den schrijver het oorbeeld van den Ecce Homo van Cornelius Galle, niet meer te vinden, terwijl het sedert een aantal jaren in het Museum der Academie van St.-Petersburg hangt. De O.-L.-V. in eene nis, met bloemen omkroond, door C. Galle, heeft hoogst waarschijnlijk nooit bestaan en de gravuur zal wel gemaakt zijn naar de omlijsting der Ceres, uit het Museum van St.-Petersburg, en eene der Rubensche Madonna's. Hoe de schrijver op de gedachte gekomen is eenig verband te zoeken tusschen de O.-L.-V. van Santa Maria in Vallicella, te Rome, en de hooger genoemde Madonna van C. Galle, begrijpen wij niet. Het stuk te Rome is een oud mirakuleus beeldje, waar Rubens geene hand heeft aan gehad.
Niettegenstaande deze onnauwkeurigheden, bevelen wij dringend de uitgave der Rubensstecher aan. Het werk handelt over een uiterst gewichtig en aantrekkelijk onderwerp. Rubens heeft zoo buitengewone diensten bewezen als leider eener nieuwe graveerschool, dat er kwalijk te veel gewicht kan gehecht worden aan dit gedeelte zijner bedrijvigheid. Wat die Gesellschaft für vervielfältigende Kunst levert is gewoonlijk uitstekend van uitvoering, en ook van deze jongste uitgave moet dit getuigd worden. De heliogravuren, naar Rubensche platen zijn meesterwerken in hunnen aard en gaan met de oorspronkelijke drukken in volmaaktheid wedijveren.
M.R.