Vlaamsche School als een phenix uit hare assche en geeft ons onmiddellijk reeds bewijs van gezond leven.
Wij begroeten dezen nieuwen “tolk van Vlaamsche belangstelling in Vlaamsche kunst.” gelijk zij zich noemt niet vriendschappelijk genoegen.
Moge zij hij het toenemen in nieuwe kracht van den alouden geest der onzijdigheid en verdraagzaamheid niet afwijken. Dit is onze hartelijke wensch. Dan breidt zich langzamerhand een gebied uit, waarop men (schoon van verschillende politieke overtuiging) elkander niet behoeft te haer-plucken, of, gelijk men in 't Noorden zegt, te pluk-haren.’
Wij danken onze gezuster over de groete en den raad, beiden even vriendschappelijk gemeend en gezegd. Wij herhalen voor haar wat zij voor ons schreef. Evenals het verleden der Vlaamsche School eene waarborg is voor hare richting in de toekomst, zoo vertrouwen wij ook, dat de nieuwe Dietsche Warande zal blijven wat de oude was, het tijdschrift, waar van Vloten en ten Brink broederlijk samenwerkten met Jos. Alberdingk Thym en Brouwers. Op het gebied der kunst strijden wij enkel legen wansmaak en zien wij naar geene andere kleur dan naar die, welke van het palet onzer schilders komt. Wij hebben de politiek zich op al te ergerlijke wijze weten mengen in zaken van kunsten en letteren, dan dat wij niet van harte den wensch der Dietsche Warande zouden beamen.
Messager des sciences historiques. Une descendance légitime des anciens ducs de Brabant, par Arthur Verhaegen; La ville de Gand au xive siècle, par Maurice Heins; Histoire de la Gilde souveraine et chevalière des Escrimeurs, dite Chef-Confrérie de Saint-Michel à Gand, par Prosper Claeys; Coup-d'oeil historico-linguistique sur le flamand dans ses rapports avec les idiomes celtiques et les dialectes germaniques de la-Grande-Bretagne, par le chanoine de Haerne, Variétés.
Annales de l'Académie d'Archéologie. De derde en vierde afleveringen van het xliie deel, bevatten het slot van het aanhangsel der beschrijving van de kaarten der provincie en van de plans der stad Antwerpen. Niet minder dan 230 bladzijden vindt men in dit aanhangsel, door den heer A. Dejardin op zijn gekend werk geleverd.
De Bulletin de l'Académie d'Archéologie xv, blz. 321-336, bevat een bijdrage van Max Rooses over de Werken van Hercules, geschilderd door Frans Floris, de redevoering door den heer P. Génard uitgesproken bij het bezitnemen van het voorzitterschap der Academie, en eene beschrijving door denzelfde van de muurschilderingen in het nieuwe gerechtshof van Antwerpen, uitgevoerd door de heeren P. van der Ouderaa, K. Ooms en Juliaan de Vriendt.
Bulletin des commissions royales d'art et d'archéologie. 6e année, 7 et 8 procès-verbaux. Note sur une médaille rappelant l'édification à Bruxelles de l'église des Carmélites Thérésiennes, par A. de Witte; Verres façon de Venise fabriqués aux Pays-Bas, par M.H. Schuermans.
In de ambtelijke mededeelingen lezen wij, dat de afgevaardigden der koninklijke commissiën van kunst en oudheidkunde, de schilderingen onderzocht hebben, welke ontdekt zijn in de hoofdkerk van Doornik, en besloten hebben ze zorgvuldig te laten herstellen. Deze verbeelden zeven tafereelen uit het leven der H. Margaretha en een Heilig Jerusalem, en zijn, vooral de eerste reeks, de merkwaardigste muurschilderingen, welke uit den Romaanschen tijd in België bewaard zijn gebleven.
De Vlaamsche Kunstbode. 1888, 4e afl.: Mina Bor, tooneelspel door L. Teirlinck; gedichten door P.P. Denys, Eug. van Oye, N. Albert; Folklore der gemeente Casterlé, door Prosper Leflot; De Eeredienst van de godin der Rede te Antwerpen en onze Weeskinderen, door Edw. van Bergen; Ongeboekte Antwerpsche woorden en spreekwijzen, door J.J. Hellemans.
De Gids. April 1888. Op Bovegem, novelle door Virginie Loveling; Groote geluiden, beoordeeling der Nieuwe-Gidsers, door J.N. van Hall; Julius de Geyter's Keizer Karel, beoordeeld. Het slot dier beoordeeling luidt als volgt:
‘Geschiedenis, geschiedenis,’ roepen bij elk van de vaak gruwelijke bijzonderheden, welke er in voorkomen, de ‘Ophelderingen’ achter het gedicht gevoegd, ons toe. De Geyter heeft zijn bronnen ernstig geraadpleegd en trouw gevolgd. Maar, beter dan geschiedenis, is zijn werk een brok levende, kleurrijke Nederlandsche poëzie. Dat hij bij de treffende schildering van het tafereel van bloed en tranen, toch binnen de grenzen van het schoone wist te blijven, en het drama niet in een op effect berekend melodrama deed ontaarden, strekt hem tot eer.
‘De middeleeuwsche versvorm, dien de dichter koos, geeft niet alleen aan het gedicht een eigenaardigen toon, iets van het eenvoudig-naïeve der oude kronijken, maar tevens aan het vers een lenigheid, een vlugheid, een verscheidenheid, tengevolge waarvan het verhaal, hoe lang ook, nooit langdradig wordt, steeds blijft boeien.
En zoo is deze Keizer-Karel, Nederlandsch van inhoud, Nederlandsch van strekking, Nederlandsch van vorm, een werk geworden, dat een geheel eenige plaats in de letterkunde onzer dagen zal innemen, en waarop het ons een lust was het eerst, en ditmaal zonder ons genot door het geven eener critiek van bijzonderheden te vergallen, de aandacht te mogen vestigen.’
De Nederlandsche Spectator, 28 April: Berichten en Mededeelingen, Taalstudie aan den Kongo, door H. Kern. Daendels op Java, door Arnold Ising. Een merkwaardige landgenoote, door dr. H.S. Muller. Pluksel. Plaat: de Illusie van een eminent hoofd.