zich beiden niet genegen toonden, den wensch van het Antwerpsch gemeentebestuur in te willigen.
Deze dubbele weigering deed echter aan de Vlamingen den moed niet verliezen. Wat men hun heden weigert, moet toch vroeg of laat toegestaan worden, wanneer de vraag inderdaad gegrond en billijk is. De ondervinding heeft dit voor lang reeds bewezen: de taalwetten zijn daar om te doen zien, wat men door aanhouden winnen kan.
Nu, welke vraag is redelijker en rechtvaardiger, dan dat de Staat voor de Vlaamsche muziekschool, voor de nationale toonkunst der Vlamingen, althans niet minder doe dan wat hij steeds zoo mild en uit eigen beweging heeft gedaan voor de Fransche kunst en de zoogezegde cosmopolitische richting in het toonkundig onderwijs?
Op voorstel van het provinciaal muziekcomiteit van West-Vlaanderen, heeft het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds dus te Antwerpen eene buitengewone zitting zijner inschrijvers belegd, ten einde dit voor onze Vlaamsche kunstbeweging zoo gewichtig onderwerp nader te bespreken. Nagenoeg al de afdeelingen waren vertegenwoordigd door hunne afgevaardigden; vele belangstellenden woonden buitendien deze zitting bij, welke voorgezeten werd door den heer Julius Vuylsteke.
Nadat de voorzitter het doel der vergadering had doen kennen en de voorgaanden der te behandelen zaak had herinnerd, werd het woord beurtelings genomen door de heeren Max Rooses, namens het bestuur der Antwerpsche Afdeeling, en Julius Sabbe, namens het muziekcomiteit van West-Vlaanderen. Hunne redevoeringen werden met geestdrift toegejuicht.
Op treffende wijze deden beide sprekers de billijkheid, ja de noodzakelijkheid van de verheffing der Antwerpsche school tot Staatsconservatorium uitschijnen.
Ten slotte werd het volgend voorstel, namens de Antwerpsche Afdeeling en het Algemeen Bestuur aan de stemming onderworpen, bij eenparigheid en met toejuiching door de vergadering aangenomen:
‘De Algemeene Vergadering van het Willems-Fonds, in buitengewone zitting vereenigd te Antwerpen, op 15en April 1888,
Betuigt haren dank aan het gemeentebestuur van Antwerpen, voor de inrichting van het onderwijs der Stedelijke Muziekschool op echt nationale grondslagen;
Drukt den wensch uit, dat het Staatsbestuur hulde brenge aan het Vlaamsch kunstbeginsel, en de waarde der Antwerpsche Muziekschool erkenne, met aan deze instelling den titel van Koninklijk Vlaamsch Conservatorium en al de daaraan verbondene voordeelen van zedelijken en stoffelijken aard toe te kennen;
Verzoekt eerbiedig den gemeenteraad van Antwerpen, den wensch, door hem in zitting van 18en October 1879, met hetzelfde doel uitgedrukt, bij het Staatsbestuur te willen hernieuwen en bevestigen;
Gelast het Algemeen Bestuur, bovengemelde besluiten ter kennis te brengen van de bevoegde besturen.’
Wij hopen, dat onze vrienden deze belangrijke zaak niet zullen uit het oog verliezen.
De Vlamingen rusten niet vóordat het gebouw, door Peter Benoit op zulke breede grondslagen aangelegd, en dat thans zijner voltooiing nabij is, prijke met de koninklijke kroon.