Een vandalenstuk der XIXe eeuw.
Een der heerlijkste gebouwen van ons land, heerlijk vooral door de kunstschatten welke het bevat, de kerk van St. Leonardus te Zout-Leeuw, is in de laatste maanden tweemaal op zeer uitvoerige wijze beschreven, eens in de Géographie et Histoire des Communes belges, (5e livraison. Bruxelles, Decq, 1887), van A. Wauters; onlangs in het werk: Zout-Leeuw, beschrijving, geschiedenis, instellingen, door P.V. Bets, pastoor-deken aldaar, (Thienen van Hoebroeck, 1888).
Wat buitengewoon merkwaardig is in die kerk, is de uitstekende wijze, waarop de meesterlijke voortbrengsels van kunst of kunstnijverheid, welke zij bevat, zij mogen dan voortkomen uit de middeleeuwen of uit de Renaissance, bewaard zijn. Door eene gelukkige uitzondering ontsnapte deze tempel aan de verwoestingen der beeldstormers van de xvie en van de xviiie eeuw. Hij mocht, helaas! in jongere tijden niet bevrijd blijven van de aanslagen der Vandalen. Het treurigst is dat de verliezen, welke hij leed, dagteekenen uit onze eigen eeuw, dat hij beroofd werd van een deel zijner versieringen, met medewerking van het bestuur der kerk zelve. Een deel van het onschatbaar koperwerk, dat de tempel bezat, werd door de kerkfabriek aan eenen koopman in oudheden verschacherd, in 1827. Drieduizend ponden ‘oud koper’ werden aldus weggevoerd, met goedkeuring van pastoor, aartsbisschop en koning; van de opbrengst van dit koper en van twee afgeloste renten werd een perceel land, ter waarde van tweehonderd veertien gulden, gekocht.
Ziehier hoe pastoor Bets het feit verhaalt:
In 't jaar 1827 zag men eenige karren oud koperwerk uit de kerk weghalen. om het naar Leuven te vervoeren. Het kerkfabriek had het in die stad aan eenen koopman van oudheden verkocht, die het later aan Engelschen voortverkocht. Bij dit zien was het volk verontweerdigd en maakte groot gedruisch. Later vernam men, dat al het verkocht koperwerk nog niet weg was, dat de karren nog moesten eene tweede vracht weghalen, onder andere den koperen pelikaan, die aan den ingang des koors staat, en voorheen tot lessenaar diende voor de zangers van 't kapittel. Alsdan werd de gramschap nog grooter. De kerkmeesters konden niet meer door de straten gaan, of zij hoorden achter zich het geroep: Pelikaandief! Pelikaandief! Ja, het volk deed bedreigingen en liet hooren dat er zou geweld gebruikt worden, indien het weghalen van kunststukken nog vernieuwd werd. Dit had voor gevolg dat de verkoopingsakt verbroken werd en geene tweede weghaling van oude koperen stukken gebeurde.
Hetgeen door het kerkfabriek was verkocht geweest, was 1o eene koperen communiebank, thans aan eene Russische familie toebehoorende (de huidige houten communiebank komt uit de Bogaardenkerk voort); 2o een koperen luster, die in St. Lenaartskoor hing en thans eene kerk van Birmingham, in Engeland, versiert; 3o eene koperen hekken of balustrade, staande in St. Lenaartskoor, thans de sacristij der kerk, vóór St. Lenaartsaltaar. Zij werd door twee koperen pilaren gedragen, welke op twee kunstig uitgekapte blauwe steenen stonden, die hunne oude plaats nog bekleeden. Het bovenste deel der balustrade was met kandelaars versierd waarop keersen brandden. Daarom heette men dit kunststuk den Luminaris van den H. Leonardus, zooals blijkt uit de volgende woorden, ontleend aan de rekening onzer kerk voor het jaar 1483:
‘Item verdinct te makene ieghen meester Reynder van Thienen, gheelgyeter te Bruysele, enen luymenaris voer Synte Lenaert staende in synen Coer, na de maniere van Synte Goedelen te Bruyselen, als na tenoere ene felegrane daer afgemaect synde ende daer op ghegeven ende betaelt den meester van de voirscr. wercke 11e rynsche guldenen ende ellic C. lib. cost xv Rynsguldenen.’
't Is voorzeker spijtig, dat die kostbaarheden uit onze kerk verdwenen zijn. Doch de verantwoordelijkheid van die verliezen valt niet alleen op het kerkfabriek en op den pastoor, den verdienstelijken heer Veulemans, maar op al de bevoegde overheden. Het kerkfabriek was tot die vervreemding door een koninklijk besluit gemachtigd geweest. Wij laten het hier volgen:
‘Wij, Willem, koning der Nederlanden, enz. Op het rapport van onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 6n deser, No 73, gezien de verklaring van den Aertsbisschop van Mechelen, hebben goed gevonden en verstaen de parochiale kerkfabriek van Zout-Leeuw, provincie Zuid-Brabant te magtigen tot het aenkoopen van zeker parceel land, groot omtrent zestig roeden, gelegen te Neerlinter, en zulks voor eenen prijs van twee honderd veertien guldens, welke uit de penningen van twee afgeloste renten, mitsgaders uit de opbrengst van drie duysent ponden oud koper voldaen zal worden, zullende eene jaerlyksche uitkeering van vier ten honderd der huerwaerden van dit goed aen de schatkist moeten worden gedaen. Aldus gedaen den 8n Juni 1827.’
| |