De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Het kabinet van dokter D. de Meyer, te Brugge
| |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
Uit de vergelijking met het portret van Catharina Moreel, door Memling (St. Jans hospitaal te Brugge) hadden velen, en daaronder ook de heer Durand-Gréville, afgeleid, dat dit portret ook van Memlings penseel was. De heer A. Wauters beweert, dat er vele redenen zijn om het toe te kennen aan Hugo van der Goes, een der beste leerlingen van van Eyck. De toekenning aan Memling van het beeld van den H. Franciscus van Assisen is ook zeer twijfelachtig (0m 50 op 0m 28). De heilige staat in habijt, met de handen en voeten doorboord; zijn aangezicht heeft eene hooge uitdrukking van ascetismus. Het coloriet is dat van Memling; de hemel is grijsachtig en de grond met eenen rijken plantengroei versierd. De perspectief is onmogelijk: plannen en afstanden zijn verward; een boom die zou moeten zeer hoog zijn, bereikt nauwelijks het hoofd van den heilige; op de rotsen in den achtergrond bevinden zich vogels, die veel te groot zijn. Paneel en raam vormen één geheel, één stuk: op den rand staat te lezen: Zilc was Franchoijs sijns levens tijt
Dus merct sijn wese, de wonde en 't abijt.
Dat sente Franchoijs ghijnc op eerderijcke
Dit belde es ghemaect naar trechte ghelijke.
Een ander werk, waarover de critiek haar laatste woord nog niet gezegd heeft, is het wonderschoone tafereel waarvan wij hier de phototypie mededeelen. Het verbeeldt eene Glorieuze Maagd en vormt het midden paneel van een triptiek. (0m 90 h. op 0m 58 l.) Het stuk heeft langen tijd, misschien honderden jaren, eene der zalen versierd van het grafelijke kasteel van Wijnendale. Van daar verhuisde het naar de woning van den hovenier, zonder dat men uitleggen kan hoe, noch rond welken tijd dit geschiedde. De hoveniersfamilie vereerde het als een mirakuleus beeld en, getrouw aan de oudste overleveringen der familie, brandde de hovenier iederen avond een oordjeskeersje voor het beeld. Toen men de schilderij in het armoedig hutje ontdekte, scheen zij van den rook veel geleden te hebben; gelukkiglijk bleek dit, bij nader onderzoek, niet het geval; van onder de laag roet en vet kwam het prachtige schilderstuk ongeschonden te voorschijn. Maître inconnu, zegt J. Weale; Memling, hebben eenigen gezegd; Dürer, meenden nog anderen; maar allen stemmen daarin overeen, dat het stuk buitengewoon kleur- en glansrijk is, dat men hier wel met een meesterstuk te doen heeft. De Heer Bode, bewaarder van het museum te Berlijn, heeft zich veel moeite getroost om den naam des meesters te ontdekken. Hij zond, onder anderen aan den heer De Meyer, eene teekening van een stuk uit de galerij van den heer Artaria te Weenen en schreef daarbij: ‘Comme je vous l'ai dit, on a cru le tableau de M. Artaria d'Albert Durer, mais je crois qu'il n'est qu'une copie d'après la superbe gravure nommée “La Vierge au Singe” (Bartsch 44 ou 45). La vierge et l'enfant sont les mêmes dans la forme et dans l'expression, et le vêtement jusqu'au détail. Mais malgré cette analogie, je ne crois pas que votre tableau soit de Dürer; c'est trop bien peint et il y a là aussi des anologies avec les Italiens, surtout avec les tableaux de Perugini et de son école (quant à l'expression); c'est pourquoi je crois votre superbe peinture d'un maìtre flamand qui a voyagé en Italie et qui a été influencé par la gravure de Dürer, peut être de Mabuze, mais pas de Lanceloot Blondeel, dont les tableaux sont trop manièrés.’ Jan Gossaert zal inderdaad wel de maker zijn. Weale herkent den invloed van Dürer en zegt in de beschrijving: ‘La draperie est arrangée dans la manière de Dürer.’ Daarbij, de samenstelling van het geheel, de bouwkundige achtergrond, de schikking der personages, de vermenging van gothiek met renaissance, alles schijnt overeen te stemmen met de geteekende stukken van Gossaert. Eindelijk blijft ons uit het tijdstip der gothieken nog een tweetal schilderijen op te noemen, namelijk een Christus aan het Kruis, van Mostaert, en eene Kruisafdoening, toegeschreven aan de school van Keulen. Het eerste is opmerkenswaardig; nevens het kruis staan de H. Johannes rechts en de Moedermaagd links; in de hoeken op den grond, langs de eene zijde, eene edelvrouw (zij draagt eene kroon van markiezin) en langs de andere zijde, hare dochter in de kleedij eener kloosterzuster. Twee engelen vangen het bloed op dat uit de wonden der handen druipt; in de verte ligt Jerusalem in eene halve duisternis.
Indien de verzameling der gothieken, zonder talrijk te zijn, belangwekkend mag genoemd worden, zal de reeks der latere Vlaamsche meesters niet min de aandacht des kunstkenners boeien. Wij willen hier echter wat sneller vooruitstappen, om alleen bij de merkwaardigste gewrochten stil te blijven. P. Claeissens (de jonge). - De Moedermaagd en het Kind met Fruit. De overgang naar de nieuwere manier is duidelijk; het hoofd van de vrouw en dit van het kind zijn naar het leven geschilderd en dan ook vol beweging en gevoel. Met het lijf van het kindje en de handen, die het omvatten is dit niet het geval: het kopje schijnt op den romp niet te passen; het lijfje is stijf, kleurloos, levenloos: de handen der moeder ook zijn geheel conventioneel en met weinig smaak geteekend. De perspectief is niet het minst in vooruitgang en er is geene verhouding tusschen de verschillige plannen. Maar die flauwe zijden van het geheel worden nauwelijks opgemerkt, zoo zeer boeit het gevoel- | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
volle gelaat der Moedermaagd de aandacht des bewonderaars. School van Van Orley. - Tryptiek voorstellende ‘De Aanbidding der Herders, de Aanbidding der Wijzen, de Aanbidding in den Tempel.’ Het stuk wordt toegeschreven aan Michiel Coxie. Uit diezelfde school volgt nog een tafereel, dat betiteld was ‘Rust in Egypte,’ maar gewis met dat onderwerp niets gemeens heeft. Het schijnt eerder in betrekking te staan tot Vlaamsche toestanden, misschien wel tot de mirakuleuze geschiedenis der H. Godelieve te Ghistel. Pourbus. - Brugge bevat vele portretten van Pourbus en vele daaronder zijn meesterlijke gewrochten. De drie schilderijen, die de heer De Meyer bezit, mogen onder de schoonste gerekend worden. Het eerste is een portret van eenen Spaanschen edelman, ridder van het Gulden Vlies. Het is met groote fijnheid afgewerkt, vooral de frissche, geplooide halskraag en het gedamasceerde, rijke borstharnas. Evenals op al de portretten van Pourbus, is het aangezicht zeer treffend en levendig. Het tweede stuk is het portret eener edelvrouwe, van Margaretha van Oostenrijk. Hoofd en kapsel zijn kunstvol weergegeven met al de kleinste bijzonderheden; maar de kleederdracht veroorzaakt zekere stijfheid, en bederft in eenige mate den indruk van het geheel. Het derde stuk is verreweg het voornaamste en vormt twee zijvleugels van een groot tryptiek (1m 44 op 0m 55). Het stelt de familie voor van Jan Loppez de Gallo, die in de XVIe eeuw in de omstreken van Brugge leefde. Hij was van Spaansche afkomst, en heer van Vormezeele, Sysseele, Vyve, Poele, baron van Male enz.; in 1561 werd hij als hoofdman gekozen der St.-Sebastiaans gilde te Brugge. Ziehier hoe de heer De Meyer, vader, in zijn Jaerboek der Koninklijke Gilde van St-Sebastiaan, die twee luiken beschrijft: ‘Ik heb in mijn kabinet twee schilderijen, die Jan Loppez Gallo en Catharina Pardo, zijne gezelne verbeelden en die door onzen beroemden Brugschen schilder Pourbus naar het leven afgemaald zijn. Op de eerste ziet men den baanderheer Van Maele, in het harnas gekleed, nederknielen op een kussen; voor hem liggen op eene bidbank een open boek en nevens hem zijn helm met zijn ijzeren handschoenen. Op den lijfrok staat zijn geslachtswapenGa naar voetnoot(1) en dit van Maele afgebeeld. Achter hem ziet men zijne drie zonen: de twee eerste zijn in het harnas gekleed en de derde is nog in de kinderjaren. Het tweede stuk verbeeldt Catharina Pardo: zij is in eene wonderbare rijke kleeding en schittert van gouden ketens, peerlen en gesteente. - Vier dochters zijn, even als de moeder, in een allerprachtigst en rijkst gewaed, en de andere, die tweelingen zijn, staen in de houding van Jakobinessen afgemaeld. Bij man en vrouw ziet men hunne patroonen of beschermheiligen, Sint Jan en Sinte Catharina.’ Het luik met het mansportret draagt het jaartal 1561, het andere is van 1568 gedagteekend. In deze schilderij, nog meer dan in de vorige, zijn de gelaatstrekken levendig, gevoelvol en natuurlijk. De typen bestaan nog in Brugge; iedereen noemt nog levende personen, die daar hun portret terugvinden. A. Van Dyck. - Het mystiek Huwelijk van St. Catharina (schets). De schilderij zelve heeft zich bevonden in de kerk der Minderbroeders te Antwerpen. Het kind Jesus de wereld zegenend. De gravuur van het oorspronkelijk stuk is gekend; er is echter eene kleine verandering in den rechter benedenhoek, doch zonder groot belang. De rouwende Magdalena, (1m 10 h. op 0m 95 b.) Deze schilderij heeft veel overeenkomst met de manier van Van Dyck, zonder dat men ze echter met volle zekerheid aan dien meester toekennen durft. Zij stelt op de twee derden de heilige voor, die in vertwijfeling de handen wringt en met betraande oogen ten hemel blikt. De geheele linkerzijde van het lichaam is naakt, alleen een rijke haarlok fladdert tot op de heup; het roode bovenkleed, dat nog over den rechterschouder hangt, is afgegleden en laat de linkerborst ook bloot. Vòor de heilige ligt een open boek en daarop een doodshoofd. Het geheel is hoogst ernstig en treft door de aangrijpende uitdrukking van berouw en smart. Wie ook de schilder zijn moge, zijn gewrocht is zeer schoon en het verwondert ons geenszins, dat een verzamelaar aangeboden hebbe het geheel met vijffrankstukken te bedekken: hij zou gewis nog eene goede zaak hebben gedaan.
Jacob Van Oost (de vader). Van dien vermaarden schilder, die zich in het tweede deel der XVIIe eeuw boven al zijne tijdgenooten verhief, treffen wij hier drie stukken aan, namelijk de portretten van Everard Tistram, van zijne vrouw Wilhelmina Bezoete en van den beroemden geneesheer Thomas Montanus (Van den Berghe). De twee eerste zijn opmerkenswaardig; de fijnheid der teekening, de keurige uitdrukking van het gelaat boeien zeer de aandacht. Na het schoone stuk De Muziekpartij,Ga naar voetnoot(1) zijn deze | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
De Glorieuze Maagd toegeschreven aan Jan Gossaert
| |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
twee schilderijen misschien de stoutste en bestgelukte portretten van van Oort (vader.) Eindelijk blijft ons nog eene reeks schilderijen op te noemen uit den lateren tijd, uit het tijdstip van verval; eenige daarvan bezitten echter onbetwistbare verdienste: L. De Deyster, (spelende kinderen van den heer de Pelichy), K. Breydel, Vyncke, Cuyp de Mierhof, (zeer merkwaardig), Garemyn, Verbrugghe, Ducq, Bosschaert, de Jonghe, P. Hellemans, J. Mouper, Vandenvelde, Van der Borgh, enz. (Wordt voortgezet). |
|