De tentoonstelling van oude kunstnijverheid te Brussel
Er moge twijfel bestaan over de belangrijkheid en de aantrekkelijkheid der Brusselsche tentoonstelling, wat niet kan betwijfeld worden is de buitengewone belangrijkheid der tentoonstelling van oude nijverheid, geopend in een der vleugels van het lokaal van den Grooten Wedstrijd. Zij is ingericht door het Staatsbestuur, dat zijne macht overgedragen heeft aan eene commissie, die als voorzitters en secretarissen telt de heeren Reusens, Parmentier, Vermeersch, de Merode en Evenepoel.
Uitstekend heeft zich de commissie van hare taak gekweten, en van alle zijden heeft zij ook eene hulpvaardigheid aangetroffen, die het haar mogelijk heeft gemaakt op een paar maanden eene der merkwaardigste verzamelingen bijeen te brengen, die ooit in dezen aard zijn te zien geweest. De catalogus beslaat 562 dicht gedrukte bladzijden. Merken wij ter loops aan, dat de beschrijving en waardeering der voorwerpen met nauwkeurigheid door bevoegde mannen, en niet volgens de immer naar grootspraak overhellende verklaring der eigenaars is gemaakt.
Er valt natuurlijk niet aan te denken iets te leveren wat aan eene opsomming lijkt van de hier bijeengebrachte merkwaardige stukken; wij moeten ons vergenoegen met de aandacht te roepen op eenige der voornaamste groepen, en hen, die iets schoons en leerrijks willen zien, aan te sporen de tentoonstelling te bezoeken. Zij is, met of zonder den Grand Concours, dubbel en dik de reis naar Brussel waard.
Als men nadenkt, dat, wat hier is bijeengebracht niets anders meer zijn dan de vergeten koornaren, die op het veld zijn blijven liggen, nadat de beeldstormers der XVIe, de Fransche republikeinen der XVIIIe eeuw en de onverstandige verschacheraars van alle eeuwen den akker hadden afgemaaid, dan vraagt men zich af, welk eene stapelplaats van gewrochten der kunstnijverheid ons land niet moet geweest zijn.
Midden in eene der twee groote zalen, waarin de tentoonstelling wordt gehouden, staan in eene groep geschaard 30 ontzaglijke stukken koperwerk van de XIVe, XVe en XVIe eeuw, het Sacramentshuis van de kerk van Bocholt in Limburg, ruim 5 meters hoog, drie doopvonten, achttien koorlessenaars, zeven paaschkaarsen. Die van Zout-Leeuw staat in het midden; zij is 5.68 meters hoog en heeft onder andere versieringen vier heiligenbeelden. Het is een der stukken, die in 1827 door de kerkfabriek gingen verkocht worden voor oud metaal. Reeds waren 3000 pond weggevoerd, waaronder eene communiebank en een kroonluchter, toen het volk er tusschen kwam en niet toeliet dat er nog iets ontvoerd werd, anders ware dit onschatbaar kunstwerk ook voor een vijftigtal guldens in sloopershanden overgegaan. Onder deze rubriek is nog het prachtige hek uit de St. Jacobskerk van Leuven, een meesterstuk van Vlaamsche renaissance, geteekend Jan Veldener, 1568, aan te halen.
Eene tweede zeer merkwaardige groep is die der groote relikwiekassen. De kerk van O.L.V. van Hoei alleen stelt er vier ten toon, twee in verguld zilver, twee in verguld koper, de twee eerste van de XIIe eeuw, maar later hersteld en omgewerkt; een der twee andere van de XIIIe eeuw, allen in vorm van grafkapel en rijk versierd met beeldjes, colonnetten en velerlei ornamenten.
Tot deze groep behooren nog talrijke stukken gedreven zilverwerk, behoorende tot het huisraad der kerken. De beroemde stukken, toebehoorende aan het klooster der Zusters van O.L.V. te Namen: een relikwiekruis van de XIe eeuw met eenen voet door broeder Hugo van Oignies in het begin der XIIIe eeuw gemaakt, en verscheiden relikwiekasten door denzelfden vervaardigd. Soortgelijke voorwerpen uit de kerken van Doornik, van Walcourt, Bouvignes, Namen, Luik, Tongeren: onwaardeerbare stukken, dagteekenende van den tijd, toen de kunst bloeide langs de boorden der Maas. De tentoonstelling bevat nagenoeg al de werken van den grooten middeleeuwschen zilverdrijver, broeder Hugo. De catalogus somt 296 stukken kerkelijk zilverwerk op, die haast zonder uitzondering van de grootste zeldzaamheid en kunstwaarde zijn.
In het burgerlijk zilverwerk treffen wij vooreerst de gedreven waterkannen met schotels uit de XVIe en XVIIe eeuw aan, prachtstukken, toebehoorende aan onze groote adellijke familiën of rijke liefhebbers.
Ik ga niet pogen een denkbeeld te geven van hetgeen te zien en te bewonderen valt aan porselein- en glaswerk van alle landen, en meer bijzonder van de beide Nederlanden. De steenen kruiken van den heer Vermeersch, de glaswerken van den heer Evenepoel, het Doorniksch porselein van den heer Soil, het Delftsch goed van de heeren Evenepoel, de Ramaix en baron Gericke van Herwijnen, de porseleinen van dezelfde heeren, en het Sèvresporselein van den heer Stettiner, het Saksisch porselein van mevr. Morren vullen lange kasten.
Natuurlijk ontbreken hier de verzamelingen uurwerken, bonbon- en snuifdoozen, waaiers, tafelgerief, wapens, ivoren, gegraveerde glazen, antieke kasten niet. Wij laten ze onvermeld, evenals zoovele andere noemenswaardige voorwerpen.
Maar wij moeten toch met een enkel woord nog aanstippen de eigenaardige halsbanden der gilden, waarvan eene rijke verzameling voorhanden is. Zoo slecht zijn de tijden niet geweest, of in vele onzer Vlaamsche gemeenten zijn de pronkstukken onzer kruis- en handboogschutters, onder de bescherming van St. Sebastiaan of St. Joris tot eene maatschappij vereenigd, bewaard gebleven. Hier liggen in bonte mengeling hunne keurig gewerkte schakels van vroegere eeuwen en hunne plomper platen van later dagen dooreen.
Bijzonder merkwaardig nog zijn de kostelijke handschrif-