Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.87 MB)

Scans (373.72 MB)

ebook (8.88 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 1

(1888)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Losse gedachten over realism en impressionism.

Onder de vlag van wat men realism noemt verschijnen allerhande schilderwerken, zoo uiteenloopend van strekking en uitvoering, dat tusschen hen onderling niet de minste gemeenschap schijnt te bestaan. Zoo hoort men Door Verstraete, Jaak Rosseels, Miel Claus, Leon Abry, Door Meyers, Jan Stobbaerts in eenen adem als realisten.... uitroepen, - men zou haast zeggen schelden; want er zijn inderdaad menschen, die het woord voor eene beleediging houden, zooals bij ons gemeen volk arsjitek en pojeet de bloedigste verachting uitdrukken.

En, wanneer aan de kunstbeoordeelaars, die de benaming bezigen, naar hare eigentlijke beteekenis wordt gevraagd, geven zij meestal antwoorden, even uiteenloopend als de voorwerpen, waarop de namen toegepast worden: de realisten geven de natuur weer zooals zij wezentlijk is, of zooals zij schijnt te zijn; zooals de schilder ze ziet, of liever zooals hij ze meent te zien; want de voornaamste schilders veranderen weleens van manier.

Bij die algemeene beweringen komen zich nog een aantal andere voegen betrekkelijk schildering en teekening, wegschommelen van lijnen en temperen van kleuren, die nog meer verwarring in den geest doen ontstaan dan bovenstaande tegenstrijdigheden. ‘Niets deugt wat niet rechtstreeks naar de natuur geschilderd wordt.’ Ziedaar nog eene dier machtspreuken van zekere kritieken, die geene tegenspraak dulden. Zij zou de veroordeeling zijn van al wat niet borstelstreek na borstelstreek volgens een model kan nagebootst worden, en bij gevolg ook van de gelaatsuitdrukkingen en het spel der spieren. Voor leerlingen kan dit als eene wet mogen gelden, voor meesters niet; het beschouwen van Quinten Matsijs' Graflegging alleen, om geene andere voorbeelden aan te halen, levert hiervan het doorslaandste bewijs.

Ook moest bij de eerste proefneming blijken, dat louter realism, bestaande uit het nauwkeurig maar stoffelijk naschilderen van eenig tooneel, slechts eene werktuigelijke handeling daarstelt, vreemd aan ware kunst. Doch men dreef het stelsel nog verder: het realism, dat eigentlijk eene terugwerking, eene protestatie tegen het stijve schoolsche en het overdreven idealism was, verviel weldra in impressionnism; en het bloot weergeven van indrukken wordt op zijne beurt bij sommige schilders zoo zeer overdreven, en door sommige kritieken zoozeer opgehemeld, dat men

[pagina 162]
[p. 162]

zich afvraagt, of al die benamingen niet eene loutere woordenkramerij uitmaken, zonder invloed op de ontwikkeling eener school.

En, inderdaad, elk gewrocht kan eene groote kunstwaarde hebben, zonder op realism or impressionnism, en zelfs in sommige gevallen, op buitengewone behendigheid te bogen. Wat zouden, zoo niet, de houten platen van Chr. Jegher, Albert Dürer, de etsen van Rembrandt zijn?

Hoevele meesterstukken van oude schilders blijven niet algemeenen bijval genieten, al wijken zij ook verre af van de natuur; terwijl, op een ander gebied, allerhande voortbrengselen der kunstnijverheid, als potten, glasramen, beeldhouw- en drijfwerk, in zoo hooge mate onze bewondering opwekken, en wij ze verkiezen boven moderne voorwerpen van denzelfden aard, die nochtans zuiverder afgewerkt, regelmatiger van teekening, schitterender van kleur en fijner van stof zijn?

Is het niet omdat de eerst genoemde voorwerpen het werk van den mensch, het denkend wezen verraden, en de tweede den stempel dragen van het gevoelloos hedendaagsch mekaniek; omdat men gewaar wordt dat deze den uitslag zijn der drukking van eenen hefboom of der omwenteling van een metalen rad, gene de vrucht van eindeloos tasten, beproeven en knoeien. En, indien het inderdaad zoo is, dan zal ook dat werk het beste blijven, waarin de schilder het meest van zich zelven gelegd heeft, niet dat, waarin hij opzettelijk eene bepaalde strekking volgde.

Het woord knoeien geve hier geenen aanstoot, want:

 
‘............. sans perdre courage,
 
Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage,
 
Ajoutez quelquefois et souvent effacez!’

zal eeuwig eene grondwet blijven voor iederen kunstbeoefenaar.

Edoch, dat knoeien in de bewerking mag niet verward worden met slordigheid of onvolledige zuivering bij het geleverde stuk, het mag zijne sporen niet al te zichtbaar nalaten. En, zou meer dan een onzer schilders van de nieuwe school geene zonden van dergelijken aard op het geweten hebben en daardoor weinig bijval genieten. Er is hier geene spraak van dezulke, die, onder den dekmantel van realism, onbekwaamheid in hun ambacht, als eene nieuwe strekking in den kunsttempel, willen binnensmokkelen. Maar, van onder alle opzichten talentvolle kunstenaars treft men al te dikwijls werken aan, waarin, naast uitstekende hoedanigheden, zulke terugstootende gebreken in het oog springen, dat zij eenen zekeren afkeer, een gevoel van spijt inboezemen zelfs bij hunne persoonlijke vrienden en vereerders, die hunne esthetieke overtuiging en hunne begeestering deelen.

Noch Rembrandt, noch Rubens, noch van der Helst, noch Teniers, die allen nochtans, zulke natuurlijke, karaktervolle typen weergaven, en zulke prachtige, verrassende effekten op hunne paneelen tooverden, leverden toch ooit iets weerzinswekkends of terugstootends. Ja, de helsche Breughel wist zelfs door spel van licht, schitterende kleuren, fijne tinten en zorgvuldige bewerking, zooveel aantrekkelijkheid te geven aan de grillige wangedrochten die hij schilderde, dat zij tusschen honderden schilderijen de aandacht op zich trekken.

Die meesters wisten realist te zijn en de natuur getrouw weer te geven, in zoo ver het noodig is; maar zij waren ook overtuigd dat impressionnism en zelfs idealism niet vreemd aan een kunststuk blijven mogen, en dat de waarheid juist in het midden tusschen al de buitensporige theorieën ligt.

Waarom zouden onze schilders er zich niet op toeleggen die gulden middelmaat te houden, bij de karakteristieke zijde der natuur ook de schoone zijde in acht nemen, en de uitvoering zoo oogstreelend mogelijk verzorgen? Waarom moeten zij afgrijselijke typen uitkiezen en hunne tafereelen tot eenen cursus van anthropologie verlagen; of de verf met zware lompe kladden op hun doek metselen; ofwel alle teekening zoodanig wegschommelen, alle lichten schaduwpunten zoozeer dooreen borstelen, dat heel het doek met eene vale marberizering overdekt is, zoodat die behandeling, van nabij gezien, aan het beeld allen vorm doet verliezen en het, op grooteren afstand beschouwd, niet de minste kracht bijzet?

Moet daarom elk paneel gestreeld worden met satijnen penseeltjes, zooals die van Gerard Dow of den fluweelen Breughel het schijnen te zijn? In het geheel niel; doch de eerste vereischte voor een plastisch gewrocht, is toch wel van plastiek te zijn, dat is: vorm te hebben en duidelijk zichtbaar uit te drukken wat het voorstellen wil.

Het zij dan romantiek, klassiek, impressionnist of realist, wanneer een schilderwerk meer raden laat dan het daarstelt, hoe verrassend van effekt, hoe stout van borsteling, hoe rijk van kleur, hoe juist van indruk het ook zij, toch zal het slechts eene schets blijven, eene studie, een aangelegd stuk, alleen in het werkhuis van den schilder op zijne plaats. Men zegge ervan: ‘het werd rechtstreeks naar de natuur geschilderd, - het is met niets gedaan, - het is er op geblazen, - of het staat vet en malsch in de verf;’ wanneer er niet op te zien is wat de vervaardiger beweert voor te stellen, blijft het evenmin eene schilderij, als een doek waar alles op voorkomt zooals het wezentlijk is.

 

* * *

 

De twist tusschen realisten en impressionnisten brengt mij een feit voor den geest, waarvan het verhaal hier wellicht niet misplaatst is:

Eenigen tijd geleden zag men twee mannen eenen weg der Brasschaatsche heide doortrekken. De eene droeg eenen langen zwarten jas, en eene bruine diemitten broek: hij had eene zwarte pet op het hoofd en witte wollen wanten aan de handen. Zijn reisgezel, die hem op eenige schreden afstand

[pagina 163]
[p. 163]

volgde, hield voor zich een klein bord, dat men voor eene kramersmars of een rafelbord zou gehouden hebben. Zij gingen op stap, en hielden den tred van landlieden, die eenen akker afmeten. Wat deden zij? Hunne gebaren zoowel als hun gesprek hadden iets geheimzinnigs.

- ‘Toe, Koben, schuiven maar!’ riep de tweede man aanmoedigend tot zijnen voorganger.

- ‘Wel, Mijnheer, luidde het antwoord, mij dunkt dat ik zoo al lang genoeg geschoven heb.’

- ‘Schuiven maar, Koben! het gaat goed, nog een uurken, dan zijn wij klaar. Schuiven maar!’

- ‘Nog een uurken, Mijnheer, nog een uurken? Wij zijn nu zooal ruim twee uren ver gegaan.’

- ‘Dat geeft er niet toe, Koben, dan gaan we weer twee uren terug.’

- ‘Jawel, Mijnheer, maar dan moet ik eerst eene borrel hebben.’

- ‘Zeker, Koben, die krijgt ge, in de eerste herberg waar wij aankomen; en eenen dikkop nog al. Doch schuiven maar; toe jongen, schuiven!’

En zoo trokken zij verder. De voorman behield immer dezelfde houding: het hoofd half naar voren gebogen, de handen op den rug. Op het gelaat van den tweeden reiziger stond diepe geestesinspanning te lezen; al zijne aandacht scheen gericht op hetgeen zijne handen verrichten, die zich koortsig over zijn draagbord heen en weer bewogen. ‘Schuiven maar, Koben!’ waren de eenigste woorden, die hij in volle bewustheid scheen uit te spreken. Schuiven beteekende langzaam gaan, zooals landslieden plegen te doen, wanneer hen iets bekommert: dan maken zij lange, loome stappen, waarbij het bovenlijf over en weer schommelt, terwijl hunne voeten over den grond schuiven, alsof zij op schaatsen gleden.

 

De voorman was een eenvoudige boer, zijn reisgezel was... Door Verstraete, in studie, teekenende naar het leven.

 

Vele onzer schilders gebruiken dergelijke middelen om de natuur tot in hare minste bijzonderheden te bespieden en te leeren kennen.

Lamorinière bracht een gedeelte van zijn leven door in het woestste hoekje onzer Kempen; Verwee is zich te Knocke gaan begraven achter de duinen der Noordzee. Begraven voor de wereld, niet voor de kunst. Claus zegde vaarwel aan eene groote stad en al hare aantrekkelijkheden, om aan de boorden zijner geliefkoosde Leie, te midden der Vlaamsche boeren, te gaan leven en studeeren. Men ziet hem door weer en wind overgroote doeken door de velden sleuren, en vastbinden aan struik en boom, opdat de wind ze niet, als een vliegerd, zou opnemen.

Geen wonder dat de werken dier schilders meermaals zoo waar zijn, de werkelijkheid zoo getrouw weergeven, dat zij zoo realistisch zijn... En nochtans, met hoeveel poëzie vertolken zij hunne impressiën!

Leveren die voorbeelden het bewijs niet dat, wanneer zekere kunstkritieken veel gerucht maken over realism en impressionism, een ernstige kunstenaar, hij die rechtzinnig en oprecht is, zich doorgaans weinig bekreunt om stelsels. Moest hij tijdens zijne leerjaren, bij al de wetten en regels van het ambacht, ook de verschillige strekkingen doorgronden; op het oogenblik dat zijne kunst in hem vergroeid is, denkt hij onder het werken weinig na op manier, stelsel of methode.

Zijne hand brengt de verf op het doek, en de effekten ontstaan zonder dat hij soms zelf bewust is van de aangewende middelen, evenals een pianist, na het spel, niet meer weet welke noten hij aangeraakt, welke tonen hij vermengd heeft, bij het uitdrukken der beelden zijner fantazie.

Onze schilders wezen dan wat min of wat meer realist ot impressionnist, het zal weinig aan de kunstwaarde hunner voortbrengselen veranderen. Maar de opvoeding, die zij genoten, de geleerdheid die zij verwerven door lezen en studeeren, zal den kring hunner gedachten uitbreiden, hun gevoel verfijnen, hun verstand ontwikkelen, en eenen aanzienlijken invloed uitoefenen op hunne gansche loopbaan en ook op hunne werken.

Eene ruime ontwikkeling laat den kunstenaar strenger oordeelen over zijn eigen werk, zij leert hem zich zelven beter kennen, en minder opofferen aan de mode van den dag en hare huidig heerschende kwaal: najagen van effekt, door al wat treft.

Het onmiddellijk gevolg van die noodlottige strekking is het in overvloed leveren van flikwerk, op kunstgebied zoowel als in de nijverheidsvakken, terwijl degelijk werk van dag tot dag zeldzamer wordt.

Waar zijn de kunstenaars, die jaren lang het onderwerp van een gewrocht in het hoofd ontdragen, het laten rijpen en gedijen alvorens de hand aan het werk te slaan, en dan nog vele jaren besteden aan zijne stoffelijke uitvoering. Waar zijn de van Eycken, die twaalf jaren aan hunne Aanbidding van het Lam werkzaam waren; waar de Rafaël, die van zich zelven getuigen kon, dat hij nooit eene figuur op het paneel bracht, alvorens het negenmaal herteekend en vernietigd te hebben?

Wat zal binnen honderd, binnen vijftig jaar van de duizenden schilderijen, die jaarlijks op de tentoonstellingen verschijnen, nog overblijven; wat zal van zooveel ondoordachte, ondoorgronde gewrochten uit den zondvloed des tijds gered worden, al slingere men het ook eene boei van realism of impressionnism om het lijf?

De waarde van een kunstuk ligt toch dieper dan in de stoffelijke middelen of manier van uitvoering. Aan dit laatste wordt, bij ons vooral, veel te veel prijs gehecht; de wezentlijke verdiensten onzer school worden al te dikwijls gezocht waar ze niet te vinden zijn, en hare gebreken uit het oog verloren.

Wanneer men in eene internationale tentoonstelling de Vlaamsche werken met die der andere landen vergelijkt,

[pagina 164]
[p. 164]

komt men tot de overtuiging dat, zoo onze landgenooten waar het koloriet en aangeboren kunstzin geldt, voor niemand moeten onderdoen, zij onder opzicht van gedachte en gevoel wel niet altoos op den voorsten rang prijken.

Wij kunnen schitterend, met kracht en nadruk voordragen wat wij te zeggen hebben; maar.... wij hebben niets te zeggen.

De algemeene opvoeding van ons volk heeft waarschijnlijk de meeste schuld aan dien toestand.

Van in onze lagere en middelbare, tot in onze kunstscholen bekomen wij een zeer oppervlakkig gedacht van allerhande zaken, maar van leeren denken en overwegen is daar geene spraak; een zeker vernis, of liever een zeker glacis van geleerdheid wordt er wel gegeven; maar mag men zeggen dat het verstand en het gemoed er ontwikkeld worden? Die oppervlakkigheid blijft ons levenslang bij, zij schaadt onzen natuurlijken aanleg en zal wellicht de kenmerkendste eigenschap der hedendaagsche kunst blijven.

In vroegere eeuwen bekwam men eerst het meesterschap, dit is, het recht om voor eigen rekening te schilderen, na een meesterstuk geleverd te hebben. Dit stelsel in eenen anderen vorm op onze zeden toegepast, met inachtneming der moderne vrijheden, zou wellicht groote diensten bewijzen aan de kunst, en ook aan vele ongelukkigen, die meenen kunstenaars te zijn, omdat zij eens in hun leven een sprankel van het heilig vuur hun het hart voelden gloren, maar eindigen met impressionnistische schilderstukken voort te brengen, welke het voordeel opleveren langs de vier kanten gezien te kunnen worden, zonder dat iets verloren gaat van de impressie, die zij op den toeschouwer maken.

Ware het niet wenschelijk dat kunstkritieken en kunstenaars wat minder haspelden over strekking en manier; dat deze zich wat meer verdiepten in de kunst en gene hun stelselmatig afbreken of opzetten wat bedaarden, en den algemeenen kunstsmaak wat minder op hol brachten? Meesterwerk kan toch verricht worden in elke school waar meetershanden het palet houden en het penseel voeren.

P.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken