volgde, hield voor zich een klein bord, dat men voor eene kramersmars of een rafelbord zou gehouden hebben. Zij gingen op stap, en hielden den tred van landlieden, die eenen akker afmeten. Wat deden zij? Hunne gebaren zoowel als hun gesprek hadden iets geheimzinnigs.
- ‘Toe, Koben, schuiven maar!’ riep de tweede man aanmoedigend tot zijnen voorganger.
- ‘Wel, Mijnheer, luidde het antwoord, mij dunkt dat ik zoo al lang genoeg geschoven heb.’
- ‘Schuiven maar, Koben! het gaat goed, nog een uurken, dan zijn wij klaar. Schuiven maar!’
- ‘Nog een uurken, Mijnheer, nog een uurken? Wij zijn nu zooal ruim twee uren ver gegaan.’
- ‘Dat geeft er niet toe, Koben, dan gaan we weer twee uren terug.’
- ‘Jawel, Mijnheer, maar dan moet ik eerst eene borrel hebben.’
- ‘Zeker, Koben, die krijgt ge, in de eerste herberg waar wij aankomen; en eenen dikkop nog al. Doch schuiven maar; toe jongen, schuiven!’
En zoo trokken zij verder. De voorman behield immer dezelfde houding: het hoofd half naar voren gebogen, de handen op den rug. Op het gelaat van den tweeden reiziger stond diepe geestesinspanning te lezen; al zijne aandacht scheen gericht op hetgeen zijne handen verrichten, die zich koortsig over zijn draagbord heen en weer bewogen. ‘Schuiven maar, Koben!’ waren de eenigste woorden, die hij in volle bewustheid scheen uit te spreken. Schuiven beteekende langzaam gaan, zooals landslieden plegen te doen, wanneer hen iets bekommert: dan maken zij lange, loome stappen, waarbij het bovenlijf over en weer schommelt, terwijl hunne voeten over den grond schuiven, alsof zij op schaatsen gleden.
De voorman was een eenvoudige boer, zijn reisgezel was... Door Verstraete, in studie, teekenende naar het leven.
Vele onzer schilders gebruiken dergelijke middelen om de natuur tot in hare minste bijzonderheden te bespieden en te leeren kennen.
Lamorinière bracht een gedeelte van zijn leven door in het woestste hoekje onzer Kempen; Verwee is zich te Knocke gaan begraven achter de duinen der Noordzee. Begraven voor de wereld, niet voor de kunst. Claus zegde vaarwel aan eene groote stad en al hare aantrekkelijkheden, om aan de boorden zijner geliefkoosde Leie, te midden der Vlaamsche boeren, te gaan leven en studeeren. Men ziet hem door weer en wind overgroote doeken door de velden sleuren, en vastbinden aan struik en boom, opdat de wind ze niet, als een vliegerd, zou opnemen.
Geen wonder dat de werken dier schilders meermaals zoo waar zijn, de werkelijkheid zoo getrouw weergeven, dat zij zoo realistisch zijn... En nochtans, met hoeveel poëzie vertolken zij hunne impressiën!
Leveren die voorbeelden het bewijs niet dat, wanneer zekere kunstkritieken veel gerucht maken over realism en impressionism, een ernstige kunstenaar, hij die rechtzinnig en oprecht is, zich doorgaans weinig bekreunt om stelsels. Moest hij tijdens zijne leerjaren, bij al de wetten en regels van het ambacht, ook de verschillige strekkingen doorgronden; op het oogenblik dat zijne kunst in hem vergroeid is, denkt hij onder het werken weinig na op manier, stelsel of methode.
Zijne hand brengt de verf op het doek, en de effekten ontstaan zonder dat hij soms zelf bewust is van de aangewende middelen, evenals een pianist, na het spel, niet meer weet welke noten hij aangeraakt, welke tonen hij vermengd heeft, bij het uitdrukken der beelden zijner fantazie.
Onze schilders wezen dan wat min of wat meer realist ot impressionnist, het zal weinig aan de kunstwaarde hunner voortbrengselen veranderen. Maar de opvoeding, die zij genoten, de geleerdheid die zij verwerven door lezen en studeeren, zal den kring hunner gedachten uitbreiden, hun gevoel verfijnen, hun verstand ontwikkelen, en eenen aanzienlijken invloed uitoefenen op hunne gansche loopbaan en ook op hunne werken.
Eene ruime ontwikkeling laat den kunstenaar strenger oordeelen over zijn eigen werk, zij leert hem zich zelven beter kennen, en minder opofferen aan de mode van den dag en hare huidig heerschende kwaal: najagen van effekt, door al wat treft.
Het onmiddellijk gevolg van die noodlottige strekking is het in overvloed leveren van flikwerk, op kunstgebied zoowel als in de nijverheidsvakken, terwijl degelijk werk van dag tot dag zeldzamer wordt.
Waar zijn de kunstenaars, die jaren lang het onderwerp van een gewrocht in het hoofd ontdragen, het laten rijpen en gedijen alvorens de hand aan het werk te slaan, en dan nog vele jaren besteden aan zijne stoffelijke uitvoering. Waar zijn de van Eycken, die twaalf jaren aan hunne Aanbidding van het Lam werkzaam waren; waar de Rafaël, die van zich zelven getuigen kon, dat hij nooit eene figuur op het paneel bracht, alvorens het negenmaal herteekend en vernietigd te hebben?
Wat zal binnen honderd, binnen vijftig jaar van de duizenden schilderijen, die jaarlijks op de tentoonstellingen verschijnen, nog overblijven; wat zal van zooveel ondoordachte, ondoorgronde gewrochten uit den zondvloed des tijds gered worden, al slingere men het ook eene boei van realism of impressionnism om het lijf?
De waarde van een kunstuk ligt toch dieper dan in de stoffelijke middelen of manier van uitvoering. Aan dit laatste wordt, bij ons vooral, veel te veel prijs gehecht; de wezentlijke verdiensten onzer school worden al te dikwijls gezocht waar ze niet te vinden zijn, en hare gebreken uit het oog verloren.
Wanneer men in eene internationale tentoonstelling de Vlaamsche werken met die der andere landen vergelijkt,