| |
| |
| |
Spreekwoorden en gezegden met bijschrift
door emm. rosseels
Boter bij den visch.
Dit gezegde heeft eene akelige beteekenis voor hen, die zich graag aan visch zouden weldoen en met ledige zakken ter markt gaan, in andere woorden: voor hen, die op crediet trachten te koopen. Voor de zulken is: Boter bij den visch, een leelijk liedeken dat hen verwijdert van de plaats waar het hun toegezongen wordt. Menschen echter die niet verder springen willen dan hun stok lang is, schrikt dit liedeken niet af, hoe gaarne zij ook visch eten, ze ontberen hem liever dan hem zonder boter te nuttigen, daar hunne eerlijke maag er in dit geval niet tegen bestand is. Wij weten wel dat boter bij den visch niet altijd mogelijk is, onder anderen in zekere handelszaken, doch buiten sommige uitzonderingen, zijn er in het dagelijksch leven duizenden dingen, waarop boter bij den visch kon en moest worden toegepast. Het zou er in het maatschappelijk verkeer gansch anders uitzien, ware gereed geld de voorwaarde van de meeste aankoopen die den dag van heden op crediet gedaan worden. Menig handelaar en nijveraar, menig leverancier en winkelier zouden niet zuchten bij het doorbladeren hunner rekeningboeken, waarin het woord onbetaald zoo menigmaal aangetroffen wordt. Met de invoering van boter bij den visch, zou het rijkelien's leven van velen, die van een andermans zweet bestaan, uit wezen; de weelde en de pracht zouden bij menig schijnrijke zichtbaar afnemen, maar tevens ook de bankroeten. Stellig is 't, dat de nood velen tot een eenvoudiger leven zou dwingen, maar even zeker is 't, dat de schuldmakers tot de rariteiten zouden behooren.
| |
Wie over den kop kan moet ook over den staart.
Koopt gij voor uw genoegen een paard, zie dan niet op de haver welke het beest behoeft; noodigt gij vrienden aan uwe tafel, meet dan den wijn niet dien gij hen schenkt. Wie zich wil laten dienen, moet zijne bedienden geen honger laten lijden. Waar overvloed bestaat, moet wel niet verkwist, maar mag ook niet nauw gezien worden. De mevrouw, die een satijnen kleed draagt, moet met geen gelapte schoenen loopen. Te recht zou het laakbaar wezen, dat hij, die zich elken dag aan een uitgelezen maal kan te goed doen, op zijn geld zag om een hongerlijder brood te laten koopen. Oh! er zijn in de wereld zooveel lieden, die gemakkelijk over den kop kunnen, maar de grootste bezwaren weten in te brengen wanneer zij ook over den staart zouden moeten. Zij getuigen van kleingeestigheid, zelfzucht en gebrek aan hart.
| |
Echte wijn behoeft geen krans.
Evenzoo is dit het geval met al wat goed en degelijk is of waarde bezit. Goede waar prijst zichzelve, zegt men. Niet zelden blijkt het bij onderzoek, dat de dingen, welke door eene schelklinkende lofbazuin aanbevolen worden, de waarde missen die de belanghebbenden er trachten aan te geven. Het is niet alleen op de marktpleinen en openbare plaatsen dat hansworsten en kwakzalvers aangetroffen worden, die het ophemelen hunner waren met trompet en roffeltrom begeleiden, ook elders bestaan zij, en ofschoon hun voorkomen misschien daar schijnbaar deftiger en meer vertrouwbaar is, ze zijn echter niet beter dan de straatschreeuwers, die door het gerucht dat zij maken en de wonderen die zij vertellen, de lichtgeloovigen beet nemen. Wat echt en goed is, wordt en blijft op prijs gesteld, ook zonder dat er kronen worden aangehecht.
| |
Zaait niet als het stormt, maait niet als het regent.
Dit spreekwoord geldt niet slechts den landbouwer, maar tevens allen die een geschikten tijd waar te nemen hebben, om te doen wat niet op ieder oogenblik met goed gevolg kan worden verricht. Alles op tijd, is dan ook een gulden spreuk, welke, wanneer zij wordt nageleefd, den mensch voldoening en ook niet zelden veel voordeel aanbrengt, terwijl zij, die haar niet in acht nemen, schier altijd achter het net visschen, schade lijden en soms op den koop toe nog tot spot verstrekken.
| |
Oneerlijkheid gedijdt niet.
Al wat men door oneerlijkheid verkrijgt of zich toeëigent, verstuift niet zelden als kaf voor den wind. Door oneerlijke middelen welzijn, eer of rijkdom najagen, is den weg opgaan, waar men vroeg of laat de schande in de armen loopt en ook wel eens met de gevangenis kennis maakt.
| |
Al te goed is buurmansgek.
Goedheid is eene lieflijke eigenschap bij den mensch, zij maakt beminnelijk en verwerft zich altijd en overal vrienden. Goedheid en gedienstigheid zijn één en onscheidbaar, waar de eene woont, verblijft de andere. Elkander altijd steunende kweeken zij op den weg des levens de liefste bloemen en weren menigen doorn die daar pijnigen en verderven zou. Maar in de wereld worden deze twee gezellinnen niet altijd naar hunne waarde geschat. Vertrouwend als zij zijn, worden zij nog al vaak de slachtoffers van hen die zij helpen en weldoen. Goed zijn en gedienstig, is hoogst loffelijk, maar zij, die onvoorzichtig te werk gaan en goedheid en gedienstigheid overdrijven, mogen zich ten minste aan ondank verwachten.
| |
Wat zoet is, niet altijd goed is.
Over het algemeen is al wat zoet is aanlokkend, niet slechts voor kinderen, maar ook voor volwassenen; doch er bestaat een onderscheid in hetgeen men zoet heet. Er is zoet dat den naam draagt van suiker, stroop, honing, enz.,
| |
| |
en zoet 't welk doorgaans zeer begeerd wordt, niet ter wille van den smaak, maar ter wille van het gevoel dat het verwekt. Laten vliegen en sommige andere insecten zich vangen door het eerste, menig menschenkind dat aan het laatste zijn snoeplust voldoet, betaalt er evenals de vliegen het fatsoen van, en beklaagt het te laat dit zoet te hebben geproefd.
|
|