bijna tot de helft versmolten, omdat een gedeelte ervan naar de wereldtentoonstelling van Antwerpen was gezonden, waar wij ze, bij onze terugkomst, als bewakers der voortbrengsels van hun land, te zien kregen.
De oorsprong van het prinsdom schijnt, volgens de geschiedkundige berichten, tot het jaar 950 op te klimmen, als wanneer een zekere Grimaldus er heer en meester was; doch die berichten berusten op min of meer twijfelachtige en duistere gronden. Wij bekommeren er ons dus niet mede en stappen onmiddellijk over tot den tegenwoordigen gebieder. Karel III kwam in 1856, na het overlijden zijns vaders, aan het bewind; hij was, in 1846, met eene gravin de Merode getrouwd, doch is, sedert 1864, weduwenaar en verloor, in 1860, het gezicht. Hij heeft maar eenen wettigen zoon, prins Aalbrecht, in 1848 geboren en die later, in de Spaansche marine, fregats-kapitein werd. Deze trouwde, in 1869, ondanks het verbod zijns vaders, met prinses Marin-Victoria, dochter van wijlen den hertog Hamilton, uit welk huwelijk, in 1870, een zoon, prins Lodewijk, werd geboren. Het huwelijk werd door een besluit zijns vaders, op 28 Juli 1880, ontbonden.
Prins Karel III, welke zijne rol heel ernstig opneemt, is niet enkel vorst van Monaco, maar bezit bovendien ook nog een paar dozijn allerhande titels, als daar zijn: hertog, graaf, markies, baron, enz., enz., waarlijk te lang om te melden. Hij zelve heeft, in 1862, ook eene ridderorde gesticht, namelijk de orde van St.-Carolus, welke door hem aan koningen en vorsten ten geschenke wordt gezonden. Ook onze koning, Leopold II, is er sedert 1867 lid van, en nog wel met den titel van grootkruis.
Is het waar, wat men vertelt, dan zou die ridderorde, door al wie behoefte aan een lintje gevoelt, ook wel tegen gereede penningen te bekomen zijn. Dit is wellicht de oorzaak, waarom men nu en dan in de dagbladen vermeld vindt, dat deze of gene verdienstelooze persoon het verkregen heeft.
De hofhouding van den prins is op een weelderigen voet ingericht: hij heeft twee aalmoezeniers, twee aides de camp, een ordonnans-officier, drie kamerlingen, vier geheimschrijvers, een archivaris, vier geneesheeren, alsook eene paleisdame en een chirurgijn-tandmeester. - Deze laatste mocht er vooral niet ontbreken.
In het stadje is een landvoogd of gouverneur, een staatsen een revisieraad, eene hoogere rechtbank met een vredegerecht en wat daarbij behoort, een burgemeester en een havenmeester, een comiteit van openbare werken, twee ditos van openbare gezondheid en onderwijs, enz. Verder vindt men er advocaten, deurwaarders en notarissen, allerlei winkels, hotels en koffiehuizen, eene Fransche en eene Italiaansche kostschool, een weezenhuis en, behalve een paar kapellen, ook eene kathedraal, welke overigens niets van belang te zien geeft.
Bij het vorenstaande moeten wij nog voegen, dat prins Karel er ook een diplomatisch korps op nahoudt, om zich in den vreemde te doen vertegenwoordigen, en dat verschillende landen, waarbij ook het onze, consuls te Monaco hebben.
Zooals men ziet, ontbreekt er niets in dit gezegend landeke. En zeggen, dat de 1600 inwoners van dit prinsdom, aan hunnen heer en gebieder, thans schier geene belastingen meer moeten betalen, om in de nog al aanzienlijke benoodigdheden van hem en zijne hofhouding te voorzien! Vroeger gingen ze onder zware belastingen gebukt, doch om Monaco te kunnen behouden, moest prins Karel er toe besluiten, de meest knellende af te schaffen, derwijze dat al de belastingen te zamen van het gansche rijkje, nu nauwelijks 2800 fr. bedragen, dus nog geene 2 fr. per hoofd. - Wat gelukkig volkje!
Om evenwel voor geen geldgebrek te moeten beducht zijn, verleende prins Karel, in 1856, aan eene maatschappij, vertegenwoordigd door twee gelukzoekers, de genaamden N. Langlois en A. Aubert, vergunning voor dertig jaren, tot het openen eener speelbank. Deze vergunning was slechts toegestaan op voorwaarde van jaarlijks eene zware som aan den prins te betalen. De speelbank was toen gevestigd aan het plein, vlak tegenover het paleis, in een lokaal dat thans tot wachtzaal van 's prinsen lijfwacht dient. Zij werd op 14 October van bovengenoemd jaar geopend: men speelde er van 's middags tot 5 ure.
Reeds het jaar nadien, kwam de vergunning in andere handen en verhuisde de bank naar een nieuw lokaal, om, twee jaren later, nogmaals aan eene andere maatschappij van gelukzoekers over te gaan.
Tot dan toe was de speelbank of casino, zooals men haar noemen wil, te Monaco gevestigd, maar op 13 Mei 1859, werd, door prins Karels oudsten zoon, de eerste steen gelegd van het prachtige gebouw te Monte-Carlo, op het plat van den heuvel, Spelunca geheeten. Die heuvel was vroeger eene gansch rotsachtige plek, zonder eenigen schijn van plantengroei, waarop de toenmalige eigenaar, graaf Rey, met Italiaansche galeiboeven, door den koning van Sardinië ten zijnen dienste gesteld, aarde heeft laten aanvoeren en vervolgens beplantingen heeft aangelegd. Graaf Rey had die gronden aan de nieuwe maatschappij verkocht.
De bouw van de speelzaal vorderde evenwel slechts zeer langzaam, tot de heer F. Blanc, wiens speelbank te Homburg, op bevel van koning Wilhelm, gesloten was, in de maand Maart 1860, eensklaps kwam opdagen en voor eene som van 1,700,000 fr., de vergunning van de maatschappij overnam. Onder zijn toezicht, werden de bouwingswerken nu sneller voortgezet en in 1868 was alles voltooid. Naar prins Karel, werd de thans zoo bevallige plek, Monte-Carlo geheeten.
Men wil dat de heer Blanc aan het overnemen der vergunning, bouwings- en allerlei verfraaiingswerken, eene som van ongeveer vijftien millioen! franks zou hebben ten koste gelegd. Die opgaaf is misschien wel een weinig overdreven; in alle geval heeft hij, bij de exploitatie zijner speelbank, veel meer gewonnen, want na zijn overlijden, in Augustus 1877, liet hij, naar men beweert, niet minder dan zestig millioen franks aan zijne drie kinderen achter. Zijne beide dochters zijn met twee prinsen gehuwd.
Zijn opvolger, de heer Wagatha, welke na hem de taak op zich nam, de vreemdelingen van hunne schatten te ontlasten, maakt even goede zaken als de heer Blanc, wiens schoonbroeder hij is.