Tentoonstellingen.
1. - Kunstverbond.
Van den 1en tot den 5en November ll. had in het Kunstverbond, te Antwerpen, eene tentoonstelling plaats van drie-en-dertig kunststukken.
In de eerste plaats dient vermeld te worden een fruitstuk van Eugeen Joors, waarin de schilder met zijn prachtig koloriet en zijne gewone breedheid, de bevalligste zachtheid wist te paren. Joors is stellig een onzer verdienstelijkste schilders der jonge school, hij is bij machte om werken van grooten omvang te ondernemen en schitterend te voltooien. Het schijnt hem daartoe alleen aan stoutheid te ontbreken; hij heeft nochtans geene reden om niet te durven, of zich al te nederig te toonen, want kennis en kunde bezit hij waarlijk genoeg. Buiten zijn bloemstuk leverde hij nog een damesportret, in oosterachen opsmuk, dat ook al de begaafdheden des schilders doet uitschijnen.
Een Bosch in de omstreken van Modave, door Jozef van Luppen, is met de gewoonlijke zorg behandeld, welke deze schilder aan zijne werken wijdt.
Meldenswaardig zijn de vorderingen door Hendrik Timmermans gedaan. Zijn Preedag genoot den best verdienden bijval; de omgeving vooral is met kunde uitgevoerd. Een genrestuk van dien aard zou nochtans wellicht winnen bij eene behandeling op kleinere schaal.
De Smulpartij, van Emiel Godding, waar twee mannen in kleeding der verledene eeuw, aan eene tafel gezeten en bediend door eene meid, zich te goed doen aan haring en bier, munt uit door teekening, samenstelling en uitdrukking. Alleen schijnt er lucht in het vertrek te ontbreken, waardoor de verhouding tusschen de figuren onjuist wordt en aan het tooneel iets theaterachtigs geeft; zulks is nog te verhelpen.
Het vrouwenportret, dat Emiel Nelis inzond, is levendig en stellig een der best gelukte gewrochten van dien schilder.
Het? (eene vrijagie van Edward Portielje, onderscheidt zich door fijnheid van toon, zoowel als door fijnheid van gevoel, terwijl de Poetsenspeler, van zijn broeder Gérard, uitmunt door zijne gewone juistheid van opmerking en nauwkeurige uitvoering.
Edward Chappel zond slechts eene bloemenstudie, en behield zijne krachten voor Als ik kan.
Piet van Engelen stelde een schoon studiehoofd ten toon, met zeer juiste oude menschen wateroogen.
Verder bevatte de zaal: Vóór het feest, van C. Cap; een Mansportret en een Gezicht te Hoboken, van Edward de Jans; In de weide en een Portret, van Lodewijk Derick; Octobermorgend, van J. Guiette; twee landschappen, van Jaak Janssens; twee nachtgezichten, van Edward Moerenhout; drie Gezichten op de Schelde, van Lodewijk Pulinckx; Vóór de kerk en Gevogelte, door Ed. Quitton; een Mansportret, door Pieter van der Ouderaa; de Schipbreuk, of liever de Ballonbreuk van den Argus, in de Noordzee, door Eugeen Wolters.
Van Désiré Duivaerts en van Alfons van Beurden, kleine beelden, reeds in de driejaarlijksche tentoonstelling gezien; en van Jules Weyns, een beeldje in gebakken aarde: Voor mijne arme moeder, een bedelend meisje voorstellende.
Na eene groote verzameling, waar honderde schilderijen zich verdringen, bezocht te hebben, ziet men met genoegen eene kleinere tentoonstelling terug, waar aan ieder voorwerp meer aandacht kan verleend worden, evenals na eenen overvloedigen feestdisch, waar men van al de opgediende lekkernijen zelfs niet proeven kon, men zich de dagelijksche spijzen beter laat smaken. Hopen wij dat voor de aanstaande kerstmistentoonstelling, het Kunstverbond voor de liefhebbers weer eene partie fine voorbehoudt.
P.B.