De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 12(1899)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Aan Willem Kloos. I. Uw glorie rijst vóor 't oog gelijk die luchten, die, staêg in gloed gezwollen, opengaan in vuurge laaiheid en hun roem-geruchten, verstold tot vlammen, naar de hemel slaan. Geweldig komt hun glans dees aard bevruchten, want overvloedig goud blikt de ogen aan alom, alom...: de mens, na lange waan, staat in de luister-droom, die hij steeds duchtte... Hij ziet een spiegel van zijn zelf... Het branden der innge ziel stijgt bevend uit zijn mond met milde woorden, die zijn geest nooit vond, nu al géén gloor doortintelt zijn twee handen, hopend gestrekt in volle zomergloed, en nieuwer leven golft in 't jong gemoed! [pagina 10] [p. 10] II. Ziel, hart en geest van Holland, 'k zag u dagen... Uw woord doorgloeide heel ons dorre tijd! Gij waart het bloed, dat menig hart deed jagen, tot het zijn eigen zelven had bevrijd. Gij, rijke man, gaaft anderen, voldragen, uw eigen luister in barmhartigheid...: in vreemde borsten deedt gij manlik jagen uw eigen liefde en haar oneindigheid! Uw woord klonk met ons dromen saam! Geen woord, dat dieper in ons diepste ziel kwam dringen, van leven moê, maar o! nooit moê te leven! En luider, luider klinkt het steeds! Het gloort omhoog en 't zal eens boven 't leven schingen, een trotse kathedraal van schoonheidsleven! Victor de Meyere, Antwerpen. [pagina 11] [p. 11] WILLEM KLOOS naar een fotografiese opname van de Heer W*** Vorige Volgende