De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 13]
| |
![]() | |
Over Nederlandse gotieken
| |
[pagina 14]
| |
Achter de gegloriede Jezus, de zielen van de doden, die reeds de hoogste hemelen zijn binnengegaan; voor het grootste deel geklede gedaanten, de voorste duidelik zichtbaar, daar achter mannen en vrouwen in héel teder grijs, wegwazend in de verte in onafzichtbare reien, een brede, brede rei van geesten die zich schijnen te bewegen op de achtergrond van het schilderij. Meer naar beneden, op een lagere, bijna witte wolkenbank, de zeer schoon gekleurde gedaanten van de twaalf apostelen, een mooie kleurenharmonie van brons, goudgeel, kobalt en karmozijn. Lager weer, geheel onder aan de wolkenlaag, twee zéer onfraaie gedaanten van engelen, met bazuinen aan de mond en lelike, bolle, opgeblazen gezichten en een afschuwelike pruik van heel rood haar, gewoon, in-gemeen wortelrood. Ze zweven niet, maar ploffen verder, op zware, logge vleugelen, die echter wel heel mooi in de kleur zijn. Hun kleding is echter kakelbont. Vooral van de ene, de zittende engel, die zijn ogen op Jezus gevestigd houdt, is ze van afschuwelik, gloeiend oranje. Die wolken zweven boven een lichtgroene weide, waarop zich de geheel naakte fieguurtjes van de pas gestorven zielen bewegen, terwijl al de engelen zijn gekleed de goede engelen namelik; de boze zijn, als de doden, naakt. Rechts de goeden, links de bozen! Lichte fieguurtjes, zeer mooi en innig van kleur, ineenwazend met het ijle verschiet. Hier is het perspektief vooral zeer schoon en de kleuren, alle fris en helder, schijnen enkel wat verbleekt. Het stuk ziet er bijna nieuw en volstrekt niet gehavend uit. Links, op de voorgrond, een mooie groep van vijf fieguren, twee slanke gedaanten, een man en een vrouw, de man héel donker, blank toch met zijn koolzwarte haren, de vrouw lelieblank, met het blank van blonden, het afgewende rosgouden hoofdje omhooggeheven naar de stralende naam van God. Deze gestalten zijn klaarblijkelik naar model getekend. Vóor hen zit een ander, eveneens naakt fieguur, de voorvinger vermanend omhoog geheven. De beide eerste gestalten worden weggeleid door een engel in een azuurblauw kleed, met gouden haar en bonte vlerken, terwijl men van een andere engel alleen het overkleed van goudlaken en de laag afhangende vleugels ziet. Meer naar het midden, een weinig achter de anderen, zitten de naakte gedaanten van een man en een vrouw, deze vrouw ook met lange, roosgouden haren, van een rijker tint noch dan de voorste fieguur. En midden op de voorgrond, bij een héel laag terpje, zitten de mooie gedaanten van twee donkerharige mannen, de een, de handen, als angstig het oordeel wachtend, gevouwen, de andere met het hoofd in | |
[pagina 15]
| |
de hand. En rechts de geesten, die door duivelen naar de hel worden gesleurd. Op het voorste voorplan een héel blanke blonde, die zich angstig met de ene hand vastklemt aan een steen, en de andere naar de Christus omhoog heft. Ze wordt door een grappige, vinnige duivel bij het been gegrepen, een duivel met een komieke kuif en vis-vale ogen, die haar dreigt met zijn puntige staf. Daarachter een zwarte duivel, ruig-behaard met een staart, die echter een bepaald innemende uitdrukking op zijn bokkengezicht heeft, en heel goedig het voorhoofd likt van een oud man, die blijkbaar in zijn leven te veel heeft gedronken, - ten minste zijn neus en zijn wangen zijn héel rood. Een andere plezierige rode duivel, ook wel enigsins gelijkend op een bok, zwaait zijn knots boven 't hoofd en drijft een paar weerstrevende mannen vóor zich uit, terwijl men van een andere rosblanke vrouw alleen de benedenromp, de dijen en de heel mooie blanke voeten ziet. De fieguren zijn echter alle klaarblijkelik naar sterk geprononseerde Noordnederlandse tiepen genomen.
***
Op het linker-zijblad is de gedaante van de engel zeer schoon, een blondgouden engel met groen-blauwe vleugelen en een vlottend blauwe mantel over een onderkleed van zwart fluweel, een lichtgroene broek met gouden franje. Dit kostuum klinkt zeker in de beschrijving zeer vreemd en toch maakt het geheel een verwonderlik aangename indruk van schitterend goud en glanzen in kleuren. Een andere, ditmaal vrouwelike engel, want men onderscheidt, (en ook dit is, meen ik, weer in tegenspraak met alle andere Gotieken,) bij deze engelen zeer duidelik het geslacht, - heeft zachte, rozig en blauwe vleugels, een bovenkleed van heel teder rood, over een loshangend gewaad van effen bronsgroen, en ze omhelst, met de rechte arm in lichtblauwe mouw, het lichaam van een man met gloeirode krullen. Verder een mooie groep van deels gekleedde, deels naakte beelden, waaronder een man met een kleine tonsuur. Al deze fieguren komen scherp uit tegen een donzige, zeer schoon geschilderde wolk, die bijna over de grond schijnt te zweven en waarachter men naakte fieguren ziet, die zachtjes, met kleine voorzichtige pasjes, omhoog wandelen langs het lichte pad. Hier dus weer, evenals op het middenpaneel, het denkbeeld van stadiën, van verschillende trappen in de zaligheid. Inderdaad, de gedaanten, die door engelen worden omhoog gedragen, vier aardige, zwevende paartjes, elk van een ziel met een engel, alsof ze vliegend walsten op de wolken, om later te worden neergezet op de wolkenzoom, vormen éen geheel al zijn ze door de lijst gescheiden, met de blauwe geesten op het middenstuk. | |
[pagina 16]
| |
En hoog in goud zweven de opperste engelen, waarvan er drie de daden van de mensen opschrijven in een gouden boek.
* * *
Op het andere luik de Hel, in de vorm van de wijdgeopende muil van een dolfijn, waarbinnen men het eeuwige vuur ziet branden. Op het voorhoofd, op de neus van het monster, zitten heel plezierige lichtgroene duivelen, waarvan de een een vlammende beker omhoog heft en in de andere poot een zegelbrief houdt, terwijl een tweede heel aapachtig wijs, met een schrijftstift aan de lippen, de mensendaden op aarde op een breed vel papier overziet. In de roodgouden muil van het grote beest ziet men de doden in de vlammen kermen, die er door duivelen met hooivorken zijn ingegooid; andere worstelen noch op de kant. De ene duivel heeft op de plaats, waar zijn maag behoorde te zitten, een mensengezicht, dat heel ver een rode tong voor uitsteekt. De kop van het monster ligt vóor de ruïene van een gebouw, waar op de tinnen duivelen dansen, waarvan de een een naakte vrouw omarmt. Diep op de achtergrond een bergenlandschap, met een ander gedeelte van de ruïene en een brede schaar van onwillige geesten, die door duivelen worden voortgedreven naar het eeuwig vuur. Op de voorste voorgrond zit een groene satan met een heel lelike, laagneerhangende borst, die met zijn griezelig vuilrode staart op het verdraaide, verminkte lichaam van een man zit. In de ene hand zwaait hij een geweldige knots en trekt een zeer schone, worstelende man bij de haren, terwijl een paar andere gedaanten van man en vrouw, met ontzetting in de vlammen zien.
* * *
Op de buitenkant van de zijbladen, Petrus met de sleutel en Paulus met het zwaard. Op de achtergrond een zeer schoon, echt gotiek bergenlandschap, dat mij aan de Drachenfels en de Rijn, aan Biberich en Nonnenwerth doet denken. Paulus, een zeer oud man in een mantel van karmozijn, zou ik, als ik het zwaard niet aan zijn voeten zag liggen, eer voor een Lukas-fieguur dan een Paulus houden, omdat hij een boek in de handen heeft en Paulus naar ik meen nooit zo oud is geworden. Petrus, een tamelik vulgeer tiepe, met een rode neus, is echter zeer schoon geschilderd, de voeten vooral zijn biezonder mooi.
* * *
De Lakenhal te Leiden bezit aan gotieken eigenlik meer dan enige andere stad in Nederland, o.a. twee zeer schone schilderijen van Cornelis Engelbrechtsz (1468-1533), voorstellende de Kruisiging, | |
[pagina 17]
| |
Abrahams Offer en de Oprichting van de koperen Slang in de woestijn. De drie zeer hoge kruisen, - men weet, dat Jezus aan een zéer laag kruis heeft gehangen, - staan wel een weinig te dicht bij elkaar. Over het geheel is deze schilderij wat druk, wat vol, en is er over het algemeen, naar mijn smaak ten minste, wel wat te veel rood op aangebracht. Vlak onder rei-zingende lichtblauwe engelen, waarvan enkele zeer schoon geschilderd zijn, hangt Jezus aan een gladgeschaafd kruis en de moordenaars aan ruwe, houten palen; de gezichten van de laatste zijn zeer vulgeer! Maria Magdalena, met een zonderling wipneusje en een plat fluwelen hoedje, houdt met de armen de voet omvangen van het kruis, waarnaast twee rode engelen zweven. Op de voorste voorgrond de vrouwen en Johannes, een weinig teatraal en overdreven van houding en gedrapeerd in zeer schoon geschilderde stoffen, waarin echter het rood weer te veel domieneert. Naast hen zitten een paar heel aardige honden, een hazewind en een grote brak, zoals ik ze noch nooit bij een kruisiging zag. De achtergrond is gevuld met priesters en Romeinse soldaten. De kunstenaar heeft, gedeeltelik ten minste, op kostuum gelet en getracht aan het geheel een Oosters tintje te geven. Vooral de wegtrekkende soldaten op de achtergrond zijn zeer goed gedaan en het blauwe landschap met burchten en torens, is enig en verrukkelik mooi.Ga naar voetnoot(1)
* * *
Het rechter zijblad, ‘De Oprichting van de koperen Slang in de Woestijn,’ is ook weer, evenals het hoofdblad, wat te vol gedrongen, ‘van de naar Oboth trekkende’. Op de achtergrond de tenten, wit, blauw en karmozijn, in heel aardige grillige vormen. De voorstelling van het éne Joodse huishoudentje, man, vrouw en een kindje, dat voor de tenten zit te spelen, en van het andere paartje met de zuigeling, is zeer geestig en naief gedacht; meer naar rechts zijn twee verloofden heel gezellig aan het wandelen. Klaarblijkelik is deze kunstenaar op zijn wijze een realiest geweest, want hij heeft aan wel de meeste gezichten een sterk geprononseerd Israelieties tiepe gegeven, vooral aan de man op de voorste voorgrond met witte tulband en strak gespannen rode kousen. Ook hier echter domieneert naar mijn smaak weeral te zeer het rood. Om de slanke stang, heel hoog opgericht met de vierige slange, liggen, tussen de kleine, dode slangen enige mannen zich stenend te wringen van de pijn, stervend en enkele reeds gestorven, eer de | |
[pagina 18]
| |
slang was opgericht. Vier andere fieguren in brons en groen, die hier volstrekt geen notiesie van nemen, beschouwen met echt joods gebaar de slang en een tweede groepje, verder, dieper in de schilderij houdt en levendig dispuut over het interessante geval. Maar niemand bekommert zich over de stervenden en de doden! Achter de tenten wat koeien, wat schaapjes en een bokje, een ruïene en wat blauwe bosjes en bergen in het verschiet.Ga naar voetnoot(1)
* * *
Op het tweede luik schrijdt Abraham heel manhaftig in een lichtgroen kleed met een zwarte, met goudgeboorde kraag van passement, gele kousen, zwarte schoenen en een tulband-vormige muts op het hoofd, de steile berg op met de kleine Isaak, die een takkenbosch op zijn schouders draagt en een heel eigenaardige kan in de hand houdt, waaruit iets wits in vlammen omhoog stijgt. De jongen draagt bruine kousen en een donkergroen kleed. Hoger op de steile berg, zit een ram met de hoornen verward in de struiken en boven op de platte top voor een breed stenen, enigsins onbeholpen altaar, staat Abraham, die zich van zijn rode mantel ontdaan heeft, en heft een geweldig slagzwaard omhoog, dat een in 't wit gekleedde engel met rode vleugels hem uit de hand neemt. Onmiddelik achter de eerste voorstelling van Abraham en Isaäk volgen twee dienaren met een muildier en een ezeltje, en heel in de verte zien we dezelfde mannen, die nu naast Abraham hun ezels berijden en Isaak, die er in zijn groen buisje naast loopt, vrolik sprekend met de knecht. Een achtergrond van een gebouwtje en wat verre blauwe bergen. De groepering van dit blad is m.i. de beste van de drie, en inderdaad zeer mooi geschilderd. | |
[pagina 19]
| |
***
Geheel onder aan het schilderij, aan het blad in het midden, is noch een klein paneeltje gehecht, met de uitdrukking van een zeer geniale en eigenaardige gedachte, die ik noch nooit op de andere schilderij heb gezien. Op de grond ligt het geraamte van Adam, geheel zonder vlees, behalve de buik, waaruit de stam van de levensboom omhoog stijgt. Naast het lijk, aan de ene zijde, knielen twee witte nonnen en een bisschop, waarschijnlik uit het klooster van de witte zusters, dat de tegenwoordige Leidse akademie is, en aan de andere een pastoor, een non en een bisschop, met een kleine, naakte mannenfieguur.
***
Op het eerste zijblad de gegéselde Christus, die door de soldaten wordt bespot en die onwillig het hoofd van de beker met edik afwendt, die hen door een van de Romeinen wordt toegereikt. De voorstelling van dit tafereel is zeer schoon en eigenaardig. Het gehele gelaat, de gehele gestalte van de Lijder ziet vurig, vlammend, vlekkerig rood, een helder gloeiend oranje rood, waarlangs het bloed in dunne straaltjes heenvloeit. Deze opvatting is waarschijnlik zeer naturgetrouw en waar, hoewel ik ze vroeger noch nooit toegepast heb gezien. Het arme vlees wordt waarschijnlik zó hoogrood van kleur, wanneer het lichaam zó lang is gegeseld; zelfs de neus, het voorhoofd, de ogen zien rood en het bloed droppelt neer langs de magere voeten die rusten op het licht beige-bruine kruis, waarnaast drie zware nagelen liggen. De indruk die dit paneel op mij persoonlijk maakt, is veel, veel aangenamer dan al de vorige, omdat de kleuren zachter zijn. De houding en de medelijdende uitdrukking op het gezicht van de soldaat, die Jezus de bedwelmende beker reikt, zijn biezonder schoon en wáar getroffen en het lichte blauw is zeer aangenaam van kleur. Een tweede soldaat in roze rood, boort met de draaiboor een gat in het kruis, een andere, die Jezus met wijd geopende mond bespot, ligt geknield aan zijn voeten en draagt een mooi wit kleed, zeer mooi van toon en achter hem staat een Romeins soldaat en een hellebaardier in een witte mantel. Achtergrond van rotsen en een hoog kasteel..... Op het tweede rugpaneel dezelfde rode Jezus, maar veel minder aantrekkelik van houding en gezicht. Hij draagt, evenals de fieguur op het eerste, een doornenkroon van groene twijgen en de soldaten rukken hem ruw de mantel af, die echter niet de tradiesieonele is van purper, maar van een heel mooi, heel teder grijs De houding van de soldaten is hier heel mooi, maar de toon van het geheel is minder aantrekkelik dan het vorige. Achtergrond van rotsen en grijze gebouwen, die een geheel vormen met het vorig paneel. | |
[pagina 20]
| |
En nu ik door die half gesloten deuren de dode Christus aan het kruis bezie, nu zijn de houding van het lichaam en van het gebogen hoofd wel schoon en schittert het rijke gewaad van een van de vrouwen, waarvan ik even een slip kan zien, rood, groen, beige grijs, glinsterend van juwelen heen door de spleet, - verwonderlik en verwonderlik mooi.
***
Van dezelfde Meester De Afneming van het Kruis, afkomstig uit het klooster Mariënpoel buiten LeidenGa naar voetnoot(1). De dode Christus ligt op de grond, tegen de schoot van een van de vrouwen, die zijn roodblonde hoofd ondersteunt, de voeten liggen op het donkergroene kleed van zijn moeder en op het rijk met goud geborduurd gewaad van Maria-Magdalena, die hem de voeten zalft uit een gouden beker, waarvan zij het deksel in de handen houdt. De kleding van deze vrouw is verrukkelik schoon, rijk en toch niet overladen, drie kleurengamma's van wit en bruin en fonkelend goud. Over het algemeen vind ik de kleuren op dit schilderij veel mooier dan op het vorige, hoewel het eerste bij kenners voor het betere geldt van de twee. Toch, hoe grote verdienste er in beide ligt, ze missen de roerende uitdrukking van de Vlaamse Gotieken. De houding van de fieguren is wat teatraal, de kinderlik oprechte vroomheid ontbreekt. Het is zeer opmerkelik, dat in die landen, die later het heftigst het kalvínisme hebben aangehangen, de gotieke kunst het minst heeft gebloeid. De houding van Johannes, die met een tedere beweging van zijn arm zijn moeder vertroost, is echter zeer mooi en waar en het bruinende rood van zijn wapperende mantel, doet zeer schoon tegen het karmozijn van zijn ondergewaad waarvan de drapering bijna volmaakt is. Op de achtergrond het ledige kruis met de ladder ertegen en de moordenaars, die noch niet zijn gestorven en waarvan de een met strikken om de polsen, in plaats van nagels, aan het houten kruis bevestigd is. Aan weerszijden van de voorstelling van de kruisiging, in aardige, Gotieke nisjes, zijn 6 afbeeldingen in lichtbruin en groen, van taferelen uit het leven van Jezus, de Besnijdenis, de Vlucht naar Egypte, de twaalfjarige Jezus in de Tempel, de Kruisdraging, de Kruisoprichting en het Graf. Van deze is de kruisdraging zeker de mooiste en doet bijna niet onder voor een Stich van Dürer zelf. Op het zijblad, rechts, een geknield priester in witte Alba met tonsuur en zwarte kraag. | |
[pagina 21]
| |
Zijn schouder wordt vastgehouden door Jakobus de Mindere als pelgrim, in een grijs kleed met vurig rode mantel en St Jakobschelpen tegen de rand van de brede, opgetoornde hoed en achter hem staat de heilige Gregorius, derde bisschop van Utrecht, in witte alba met de bandelier van gescheurde linnen lompen en een rijk geborduurde stool, die een penning geeft aan een geknielde en kreupele bedelaar. Achtergrond van een kleine kapel en lucht van heel warm kobalt. Op het luik daartegenover een geknielde Abdis. Achter haar de heilige Cecilia met zwaard en valk in een oppergewaad van zacht, niet te vurig rood en een onderkleed van licht groen damast. Naast haar Maria-Magdalena met de zalfbus in de handen en in een kleed van ongeveer hetzelfde bruin, dat zij op het hoofdpaneel draagt en een allerliefste, echt Hollandse achtergrond van bossen en een klein kasteeltje, met een lichte blauwe, Gotieke lucht. De buitenluiken zijn m.i. de schoonste van al. Vier fieguren van mooie, blanke blonde vrouwen, alle in het wit en een van hen als non gekleed. Apollonia, in een wereldlik kleed van wit met lichte, zeegroene halskraag, in de ene hand de tang, waarmee ze zich de kies heeft getrokken; met de andere, omspannen door een licht rood mouwtje, heft ze een zware, gouden keten omhoog, die haar los om het midden is geslingerd. Op het hoofd een aardig kroon mutsje in bronsgroen en goud. Dit ene fieguurtje herinnert mij heel even aan de slanke gedaante op het Antwerpse triptiek en deze heeft ook, als ik mij wel herinner, een ongeveer gelijk mutsje op het hoofd. Naast haar Geertruidis met de staf en de muisjes en als de vorige in het wit, maar als non gekleed en met een getijboek in de hand. Op de andere Agatha met de afgerukte borst en Agnes met een kroontje en een lang afhangende, goudgekleurde sluier en ondermouwen van lichtgroen fluweel, van dezelfde kleur als de halskraag op het eerste beeldje. Op de lang afhangende blonde haren een uitstaand kroontje, waaraan de gouden sluier is bevestigd en aan haar voeten een heel klein lam.
A.W.S.v.L., Amsterdam. ![]() |
|