| |
| |
| |
| |
Boekbeoordelingen
Is. Quérido. Studiën over tijdgenooten. Eerste reeks. I. Frank v.d. Goes. Amsterdam, Quérido en Van Cleef, 1899
Men zou er misschien wel het recht toe hebben, de schrijver van dit boekje te verwijten, dat hij, in een studie over de bekende tijdgenoot, Frank van der Goes, heel wat meer plaats inruimt voor allerlei beschouwingen dan voor de eigenlike kenschetsing, ontleding en beoordeling van het werk zelf van de door hem ter behandeling uitgekozen schrijver. Welnu, laat men gerust zijn gang gaan, - zijn voorbeeld wenst de ondergetekende niet te volgen. Wij willen Quérido's boekje voor lief nemen zó als het is, en wel om deze reden - dat het ons voorkomt, zo heel juist datgene te zijn wat het enigsins noodlottig worden moest onder de hand van deze auteur, namelik - een wel woordrijke, wellicht te woordrijke, maar o zo oprechte en zo oprecht aantrekkelike ontboezeming van meestal zeer persoonlike overtuigingen, gevoelens, zelfs ook wel eens noch onvaste zienswijzen, met betrekking tot de ontwikkeling van het indieviedueel menselike in de kunstennars, vooral van de negentiende eeuw, tot de verhouding van Frank v.d. Goes, als schrijver en als denker, tot zijn vroegere mede-redakteuren van De Nieuwe Gids, eindelik tot het al of niet materialistiese karakter van het socialisme, en noch meer. Het proza van Quérido is lieries proza, zonder rietmies proza te worden, en het boeit en sleept mee zoals de Wortschwall van een radsprekend, doch aangenaam en geestrijk causeur.
Wij, voor ons, zien met belangstelling uit naar elke andere brosjuur van deze begaafde jonge schrijver.
| |
Kamertjeszonde. Herinneringen van Koos Habbema I-II. Amsterdam, D. Buys Dz. 1899
Men heeft van dit boek gezegd en geschreven, dat het was een boek van ondeugd en onzedelikheid, een vuil boek, een onfatsoenlik boek, een boek, dat men voor zijn kinderen zorgvuldig dient weg te sluiten en dat ook de volwassene niet anders dan met een gevoel van walg en afkeer uit de hand zal leggen.
Van al deze uitspraken is slechts een enkele gegrond, deze namelik - dat men het zijn kinderen niet dient te laten lezen, altans - zolang deze kinderen te jong zijn, om de wereld en het leven te leren kennen, zó als zij werkelik zijn, ten minste - zó als zij zijn in zekere van hun departementen, waarvan men ongelijk heeft de greografie zó geheel en onverbiddelik te verbergen, dat - eindelik, al te vaak - wie men er wilde buiten houden, er noch eer hie het zelf weet in verdwaald en... bezoedeld geraakt.
Dit boek is vuil, jawel, op de manier van het edelgesteent, dat ergens in modder en drek is gevallen, doch dat men maar even onder de pomp dient te houden, om het van al die dong te ontdoen! Het is vuil op de manier van de bloem, die op een mesthoop is ontkiemd, doch met die mest zelf niets gemeens heeft.
Vuil? Rechtvaardiger zou het wezen, het een rein boek te noemen. Rein is het, ondanks al het stuitende van de toestanden, er in beschreven, rein om de verontwaardiging, de weerzin, de onverholen walg, waarmee juist die toestanden er in worden be- en veroordeeld, om de hoge, ideëel pure opvatting van de liefde, die in de betrekking tussen de twee hoofdpersonen belichaamd is.
En nu kan het waar zijn, dat hier wellicht ‘des Guten’, neen, ‘des Hässlichen zu viel’ wordt gegeven: dat het ook zonder die al te slaafsplatte stenografie van de gemeenste gesprekken, zonder het herhalen van de allerschoeliachtigste scheldwoorden & de allerploertigste vloeken wel zou gegaan zijn! Ook dát lelike neemt niets weg van het innerlik schone, het innerlik zedelike en verhevene, dat de ziel van het boek uitmaakt.
Zwakkere en betere plaatsen, beter en minder goed gekarakteriezeerde personaazjes komen er in voor. Wij zullen
| |
| |
ze niet opsommen! Wat een opmerker en een humoriest er in de schrijver steekt, tonen ons, menen wij, het allerduidelikst de aardige tooneeltjes, waarin de dichter ons vertelt van de roerende omgang van zijn hoofdheld, Alf, met het kleine meisje Ka. Die tonelen zijn des te simpatieker, omdat vele van de andere zo onmeedogend ruw en brutaal zijn.
Dat preken, hier en daar, verveelt wel eens de lezers.
Voor het overige - ik herhaal het - acht ik Habbema's Kamertjeszonde een sterk en zeker lang niet alledaags boek.
| |
Uit de dagen van Hannibal. Naar het Engelsch van A.H. Gilkes door A. Dolk. Zutphen, W.J. Thieme & Cie. Olaf de Roemrijke, door Rob. Leighton. Met acht platen. Amsterdam, E.L.E. van Dantzig. Avonturen van Don Quichot, bewerkt door Goeverneur, geillustreerd door J.H. Jurres. Amsterdam, van Holkema & Warendorf. Robinson Crusoe, naar het Engelsch van Defoe, door A.M. ten Hoet, geillustreerd. Utrecht, Lentz en de Haan, (gebonden)
Vier ‘boeken voor de jeugd’, twee oude en twee nieuwe, twee sedert jaren beroemde en twee, die nog hun weg moeten vinden, alle vier vertaald en geïllustreerd, en - ondanks het grote onderscheid, dat zowel voorstelling als onderwerp, ja, vertaling en illustrasie zelf opleveren, toch alle vier overwaard, te worden verspreid in de ruimst mogelike kring.
Ook om als prijsboek te worden gegeven aan de leerlingen van de hoogste klassen van de lagere en in de laagste van de middelbare scholen, zijn zij opperbest geschikt.
Jammer, dat de illustrasies niet oriezjieneler zijn uitgevallen. Alleen die van Jurres, zonder onberispelik te zijn, verraden een streven naar kunst. Die uit de andere werken zijn wel niet kwaad, maar te veel alledaagse handelswaar.
Het mooist, als uitgaaf, zijn Olaf en Robinson.
| |
Persoonlijke herinneringen van Jeanne d'Arc, naar het in het Nationaal Archief van Frankrijk berustend oorspronkelijk onuitgegeven handschrift van haar page en secretaris sieur Louis de Conte, door Mark Twain. Amsterdam, E.L. van Dantzig
Een boek, dat men wel het allerminst van Twain zou verwacht hebben. Een uitvoerige, tot in de biezonderheden uitgewerkte, van innige verering voor de behandelde historiese fieguur op elke bladzijde getuigende levensbeschrijving in memorie-vorm van de Franse volksheldin.
Vooral aantrekkelik door de vele interessante biezonderheden, trekken en trekjes uit Jeanne's leven en uit het gehele leven van haar tijd.
De firma van Dantzig zorgde voor een werkelik smaakvolle uitgaaf. Ook het geïllustreerd omslag verdient te worden geprezen.
| |
Kupferstiche und Holzschnitte alter Meister in Nachbildungen. Herausgegeben von der Direction der Reichs-Druckerei unter Mitwirkung von Dr. F. Lippmann, Director des K. Kupferstich-Kabinets in Berlin. Auslieferung durch die Kunsthandlung van Amsler & Ruthard, Behrenstrasse 29 a., Berlin W.
Het ontbreekt de vrienden van de edele prentkunst, - zoals men de kunst, om van een bewerkte steen of een metaalplaat prenten af te trekken, niet ongevoegelik zou kunnen noemen, - op onze dagen geensins aan geschikte gelegenheden, om zich, tegen billike prijzen, min of meer volmaakte wedergaven, nadrukken, zo min wil, van de voornaamste werken van de meesters in het vak aan te schaffen. Zowel biezondere firmanten als Seemann, Brogi, Hirth, Gerlach & Schenck, Lemercier, Fischer und Franke, als opzettelik daartoe gestichte verenigingen, b.v. de terechtberoemde Gesellschaft für Vervielfältigende Kunst te Wenen en The Autotype Company en The Arundel So-
| |
| |
ciety te Londen, brachten, in de laatste vijf en twintig jaar, een overvloed van goede, betere en zelfs bijna volmaakte Nachbildungen, facsimile's of nadrukken van grafiese meesterstukken in het bereik van het publiek.
Van al deze firma's en maatschappijen is er intussen slechts éne, - namelik de Weense Gesellschaft, - welke én door de voortreffelikheid én door de overvloed van de in haar uitgaven voorhanden reproduksies, zou verdienen op éen lijn te worden gesteld met de Berlijnse Rijksdrukkerij, waarvan de in ieder opzicht uitstekende uitgaven hier te lande wellicht aan geen twintig personen, de bewaarders van openbare verzamelingen er bij begrepen, anders dan bij naam bekend zijn.
Wat het bestuur van de Duitse Rijksdrukkerij het kunstminnend publiek aanbiedt, zijn niet gewone masjienale wedergaven, maar wel, - en dit verheft al dadelik haar onderneming ver boven de meeste andere - onder zijn leiding en die van Dr F. Lipmann, de met roem bekende direktor van het Kupferstich-kabienet te Berlijn, in zijn eigen werkplaats uitgevoerde namaken, Nachbildungen, van kopersneden en houtsneden van vroegere meesters aller scholen van het jaar 1400 tot 1800 toe.
Zo zagen het licht niet veel minder dan 500 nabootsingen van kopersneden en houtsneden, uitmakend te samen een negental albums, elk 30 stuks van de eerste en 20 van de tweede soort bevattend.
Wanneer wij zeggen kopersneden, gebruiken wij eigenlik ten onrechte een woord, dat misschien wel het door het prospektus van de Reichsdruckerei aangewende Kupferstiche weergeeft, doch geensins geschikt is, om voor de lezer duidelik te maken, dat hiermede evengoed werk van eigenlike graveurs, Stecher, als van etsers, Radirer, en zwartkunstenaars, Schabkünstler, wordt aangewezen.
Van een kleine tweehonderd meesters van de voornaamste kunstscholen worden in de prospektussen van de Reichsdruckerei meer dan vijfhonderd werken van alle grootte en aard genoemd. De Duitse School is vertegenwoordigd door Schongauer, van Meckenem, Albrecht Dürer, Lucas Cranach de Oudere, Altdorfer, de Beham's, Aldegrever, Pencz, Hirschvogel, Hollar, de Meester E.S., de Meester van 1551, Lautensack, de Meester F.V.B., de Meester van 't Amsterdams kabienet, de Meester L.C.Z., de Meester M.Z., Chodowiecki, voor de ets, - Wolgemut, Dürer, Cranach Sr, Burgkmair, Baldung Grien, Altdorfer, Hans von Kulmbach, Hans Holbein en Hans Lützelbürger, H. S, Beham, de Monogrammist D.S., Schäufelein, Schoen, Anton von Worms, voor de houtsnede.
Van onze eigen Nederlandse graveurs (Stecher) komen in het Verzeichniss voor Jan Gossaert, Lukas van Leyden, Wierix, Goltzius, Saenredam, Sadeler, Schelte a Bolswert, Visscher, Edelinck; van onze etsers (Radirer) Rubens, Hercules Seghers, van Uden, van Dyck, Rembrandt, van Ostade, Bol, Waterloo, Berchem, van Everdingen, Paulus Potter, Jakob van Ruysdael; van onze zwart-graveurs Wallerant Vaillant; van onze houtsnijders Jakob Cornelisz, Lukas van Leyden, Christoffel Jegher, Dirk de Bray, enz..
Ook de Ietaljanen, Engelsen, Fransen zijn zeer goed vertegenwoordigd.
Onnodig te doen opmerken, dat van de wezenlik grote meesters ook het grootste aantal nabootsingen voorhanden zijn. Van Dürer vermeldt het prospektus 34 etsen, van Altdorfer een tiental, van Hercules Seghers drie, van Rembrandt zeventien, van van Ostade zeven. Onder de houtsneden zijn er een twintigtal van Dürer, een tien à twaalf van Cranach, evenveel van Burgkmair en H.S. Beham.
Doch niet alleen is de keuze ruim, zij getuigt daarenboven van een zeldzame kritiese bevoegdheid. Men mag zeggen, dat - van de meesten der genoemde kunstenaars, werkelik het voortreffelikste en eigenaardigste hier is bijeengebracht. Van Dürer, b.v., treffen wij aan De Schaking van Amymone, gereproduseerd op bl. 321 van 1898 van De Vl. S., Adam en Eva, bl. 315, 1898, Vl. S., De IJverzucht of De grote Sater, bl. 309, 1898, Vl. S., De h. Huibrecht of Eustachius, De boetende H. Hieronymus van 1512, De H. Hieronymus in zijn Studeerkamer van 1514, Ridder, Dood en Duivel van 1514, De Melankolie van 1514, enz..
| |
| |
Van onze Lukas krijgen wij Christus aan 't Volk vertoond, Saul bekeerd, Maria Magdalena de wereldse genoegens smakend. Van Rembrandt De Samaritaan, Ecce homo, Maria's Dood, Christus de kranken helend (de honderdguldenprent), De drie Kruisen.
Intussen, wat noch heel wat meer dan verscheidenheid en oordeelkundige smaak het streven van de bestuurders van de Duitse Rijksdrukkerij op prijs doet stellen, dat is de niet te overschatten, de vast ongeëvenaarde zorg, waarmede al deze Nachbildungen zijn uitgevoerd.
Men kieze uit de gehele, overvloedige voorraad, gerust de uitvoerigst bewerkte, óf - zo men 't liever heeft, de fijnst gevoelde en subtielst gedane ets of houtsnede, om er een paar te noemen: Dürer's Melancholie, Ridder, Dood en Duivel, of Adam en Eva, als vergedreven, tot in de minste biezonderheden bestudeerd werk, of Christus de kranken helend van Rembrandt of Het brede Dal van Hercules Seghers, als werk van - in de eerste plaats - gevoel en fantazie.
Wie zich de moeite wil getroosten, de Nachbildungen van de pas genoemde etsen van Dürer te vergelijken met b.v. de beste autotiepiese wedergaven, welke er in Engeland of in Duitsland van verschenen zijn, zal onmiddellik opmerken, dat al de donkere partijen, die in deze laatste gewoonlik tot een zwarte vlek zijn geworden, in gene volstrekt etswerk zijn gebleven, waarin het spel van de naald volkomen zichtbaar is.
Wat een uiterste teer- en fijnheid er ligt in zekere delen van Rembrandt's honderdguldenprent, vooral in de - zo men onderstelt - onvoltooid geblevene, is bekend. Welnu, zo hier ook al - wie zou zo dwaas zijn, het te verlangen? - van geen authentiesieteit kan spraak zijn, toch is de verkregen uitslag alleszins bevredigend, ja, in zekere zin bewonderenswaard.
En hoe heerlik is niet Das weite Thal van de geniale Hercules Seghers! Des te moeiliker noch viel het, deze enig mooie prent weer te geven, daar zij in allerlei toonschakering gedrukt is. En, noch eens, het rezultaat is verrassend!
Weinig minder zou ik mogen zeggen van houtsneden als die uit Dürer's Apokalupsis, als Cranach's Adam en Eva, zeker een van de meest ingewikkelde die er zijn, en als de kleuren-houtsnede, De Heksen, van Hans Baldung Grien.
Het Schabkunstblatt, nr 185, namelik John Dixon's wedergaaf van het portret van Paulus Doomer(?) door Rembrandt, is - als Nachbildung, als stuk werk, absoluut onverbeterlik.
En dit nu is zonderling! Terwijl gewone autotiep-wedergaven 4 en 5 en 6 Mark kosten, kosten de grootste en schoonste van deze Berlijnse namaken door de band niet eens zo veel.
Amymone, Adam en Eva, Melankolie, Hieronymus in zijn Kluis, Ridder, Dood en Duivel kosten 3, de H. Huibrecht 6 Mark.
Rembrandt's honderdguldenprent kost 9, Segher's Dal 6, Cranach's Boetende Chrysostomus 3 Mark.
De houtsneden zijn noch billiker.
Alle nummers zijn, afzonderlik, op geschept papier, te krijgen. Elk werk is op de juiste grootte van het oorspronkelike nagebootst.
De firma Amsler en Ruthardt, Behrenstrasse, 29 a. pt. u. I. is alleen met de verkoop van afzonderlike platen gelast.
De Vl. Sch. kan deze werkelik prachtige verzameling niet genoeg aan alle vrienden, en noch meer - aan alle beoefenaars van de kunst aanbevelen.
P.d.M..
| |
Fritz Reuter. Woans hei Lewt un Schrewen hett. Vertellt von Paul Warncke. Mit nägen Biller. Leipzig, R. Voigt-Länder's Verlag, 1899
‘Buten in 't Land willen sei meist nich vel weiten von min schönes gemüthliches Vaderland Meckelborg. Ick heww dat öfters hürt, dat sei't ‘das gelobte Land’ näumen, aewer mit so'nen venijnschen Bismack, ahn tau denken, dat sei gor nich so Unrecht hewwen müggten, wenn sei't ihrlich meinen deden. Sei seggen jo ok, Meckelborg wir ‘in de Kultur taurügg’, un dat wir all ümmer so west un würd ok ümmer so bliwen. Un wat min oll Pangschons-vader Dugge in Rostock was, as ik dor up de grote Stadtschaul güng, dei hett mi't vertellt, dat sei in Jena tau sinen Tiden all sungen hadden:
| |
| |
‘Bildung dringt überall durch
Blos nicht nach Mecklenburg - Alleweil fidel!’ -
Zo luidt de aanvang van kapittel I, Öllernhus un Kinnerjohren van Reuter, en ik vraag maar stoutweg aan elke Nederlandse lezer, of hie deze regelen niet even glad verstaat als - haast ieder dialekt van Noord -of Zuid-Nederland? Men geve zich maar even de moeite, bovenstaande aanhaling luidop te lezen; noch beter: men late ze even voorlezen, zódat men van de ergerlike, godgeklaagd-jammerlike spelling niets geen hinder meer heeft.... En men zal toegeven, dat - het aldus gehoorde volstrekt de zelfde indruk maakt als de aleven koeterwaals-bargoense uitspraak, aan de inwoners van honderden Hollandse en Vlaamse dorpen eigen. Vooral, men zal verstaan, verstaan, zonder haperen of aarzelen, veel radder dan nu, dat de Duitse drukletter en de anarchistiese spelling beide al even lelike parten spelen: ‘Ja, mit de Bildung! Wat hewwen sei dorvon? Sei hett so oft mihr mit In-as mit Utbildung tau dauhn - un ick heww dat nich funn'n, dat de sogenannte “feine Bildung” de Minschheid vel beter oder glücklicher makt hett, un taum wenigsten för den richtigen Meckelbörger passt sei sick man swack...’ Snapt men even, dat die ei er eenvoudig gezet is voor onze ij-klank, dat de ge van het lijdend deelwoord wegvalt, en zo noch 'n paar kleinigheden meer, dan leest de Nederlander, de Zuid-Nederlander vooral, evengoed alle ander Platduits als dit van Warncke alsof het Gents, Brugs, Leuvens, Hasselts was!
Nu is het wel te betreuren, dat de Platduitse schrijvers maar onverbeterlik voortschrijven in het eigen gewestelik taaleigen, in stede van het voorbeeld te volgen van de Provensalen, elk een handsvolletje biezonderheden goedschiks op te offeren aan het algemeen belang en zo te geraken tot een enigsins geregelde spelling.... Zodra die heren zullen inzien, dat het onzin is, op slechts enige uren afstand, sei en se, ick heww en ik heff, Schaul en Schol, Ort en Art, enz. te schrijven, zullen zij er toe komen, aan het Nederlands de middelen te vragen, om tot de onontbeerlike eenheid te geraken, en dan zal de Vereenvondigde, zonder enige twijfel, de norm wezen, waarnaar zij zich richten zullen. Die dag zal er vreugd zijn in het hart van allen, voor wie het vaderland van gemoed en geest noch wat verder reikt dan tot zekere polietieke grenzen. Immers, dan zal het ogenblik nabij zijn, waarop het, onder de benaming ‘Nederlands’, artistiek zo goed als wetenschappelik volmaakt Nederduits ook weer de litereere taal zal worden van meer dan tien miljoen Rijksduitse stam- en taalgenoten.
Dat zulk een dag in aantocht is, mag men - goddank! - afleiden uit de openingsrede, op 3 Oktober 1898 door de Voorzitter van de Kieler Verenigung ‘Jungs, holt fast’, in de algemene vergadering van den Allgemeinen plattdütschen Verband uitgesproken. Deze heer zeide o.a.:
‘Wi möten vör allen Dingen doran gewennen, nich von eenen eensidigen Standpunkt, villicht von 'n holsteenschen, mekelnbörgschen, uttogahn, wi möten en widen Gesichtspunkt nemen un dat Ganze in 't Og' faten.
Vlamen, Hollänner, Nedderdütsche, Buren, all tosamenfat't ungefähr 22 Millionen Minschen, - ehr all is een Sprakenstamm gemeen, för alle is antostreben en gemeensame Schriftsprak, wennglik ik disse Frag' noch nich ansniden mücht.
‘Wi möten dat Ganze as en nationale Frag' betrachten un uns seggen, dat wi dormit uns' Vaderland villicht mal eenen goden Deenst don. Mitteldütschland het sine Eenheit in 't dütsche Rik funnen; streben wi dorhen, dat dat ganze Dütschdom mit de Tit noch eenmal tosamen kümmt. Dat is blot moeglich dörch de nedderdütsche Sprak.’ -
Doch, genoeg over Nederduitse taalbelangen, waar het mij alleen te doen was, om het boek van Paul Warncke aan te bevelen.
En zulk een aanbeveling verdient het inderdaad.
Warncke is niet alleen zijn onderwerp, Reuter's leven en werken, volkomen en in alle opzichten meester; hij is er daarenboven in geslaagd, zich de kerngezonde, echt Nederduitse humor van die, wellicht, aantrekkelikste van alle vertellers, - ja, bijna ook zijn taal en zijn schrijftrant eigen te maken.
| |
| |
Niet weinig moeite schijnt hij zich getroost te hebben, om zich op de behandeling van zijn stof, blijkbaar een geliefkoosde, voor te bereiden. Niet alleen al wat Reuter schreef, ook al wat er over Reuter geschreven werd, zelfs niet éens in boekvorm, las en ekserpeerde hij met de meeste aandacht. 't Is voldoende, een blik te werpen op de achteraan staande Anmerkungen, om zich te vergewissen, dat niets, wat omtrent een of andere levensbiezonderheid van Reuter maar ergens te lezen staat, aan zijn navorsing mocht ontsnappen.
Niet alleen met volle kennis van zaken, maar ook allerplezierigst vertelt zijn boek ons van de prettige, geestige man, die zó vele prettige en geestige tiepen schetste of konterfeitte. Soms zou men menen, Reuter zelf te horen - zo o.a. op meer dan éen plaats uit de hoofdstukken Schaultid, Festungstid, Stromtid.
Ik houd het er voor, dat dit uiterst volledig boek, - het beslaat 310 bladzijden, - hetwelk zeker geen bezitter van Reuter's werken zal willen ontberen, - een van de degelikste delen is, welke tot nu het licht zagen in de Biographische Volksbücher, door de firma R. Voigtländer, te Leipzig, uitgegeven.
P.d.M..
| |
Alfred Lichtwark. Uebungen in der Betrachtung von Kunstwerken. Nach Versuchen mit einer Schulklasse herausgegeben von der Lehrervereinigung zur Pflege der künstlerischen Bildung. Zweite Auflage. Mit 16 Abbildungen. Dresden, Verlag von Gerhard Kühtmann, 1898
Dit boek moest men in het Nederlands vertalen! Honderden Hollandse en Vlaamse Droogstoppels zou het, - zo dat lieve volkje het maar lezen wilde! - de grootste diensten bewijzen. Indien zij er in toestemden, even te worden ‘gelijk de kinderen’, namelik de schoolkinderen, voor welke Lichtwark deze Oefeningen ontwierp, dan zouden zij wellicht, even goed als die Hamburgse kleinen van beide geslachten, leren zien, begrijpen en - meevoelen.
Lichtwark bestudeert in zijn boek, op de wijze van de katechismussen, d.w.z., in vragen en antwoorden, een tiental schilderijen, waaronder nauw een enkel meesterstuk is aan te wijzen, ja, waaronder meer dan éen van middelmatige verdienste. Hij koos ze echter zó, dat onderwerpen van uiteenlopende aard konden behandeld worden: een parabel, een anekdoot uit het alledaagse leven, een portret, een landschap, een stadgezicht, enz..
De volmaaktheid, in elk werk bereikt, deed hier weinig af. Elk schilderij, om het even van welke richting en van welke rang, kon immers aanleiding geven tot de gehele reeks vragen, welke Lichtwark zijn toehoorders wenste te stellen. Bij ieder laat hij dan door de leerlingen zelf het karakter van het onderwerp, de algemene opvatting daarvan, de keus van de personages, het ogenblik, de aksie op zich zelf, de verhouding van de personen tot elkaar en tot de aksie, de kleur, de tekening, enz., afleiden en beoordelen.
Hij leert, in éen woord, begrijpen en waarderen.
| |
Heinrich von Treitschke, von Prof. Dr. Hans Eckerlin. Mit einem Bildnis. Gustav Freytag von Friedrich Seiler. Mit 28 Abbildungen. Gerhart Hauptmann. Eine skizze von Adalbert von Hanstein. Mit einem Bildnis. Leipzig, R. Voigtländer's Verlag, 1898
Van de gehele reeks levensbeschrijvingen van mannen en vrouwen van betekenis, waarvan de firma Voigtländer de uitgaaf heeft ondernomen, geven deze drie delen, waarin een geleerde, een romanschrijver en een dramaturg, twee reeds heengegane vertegenwoordigers van een ouder en een van een jonger geslacht behandeld worden, een gunstig denkbeeld.
Is de studie van Dr Eckerlin al wat zwaar op de hand, - het onderwerp: de beoordeling van een man van wetenschap bracht het immers mede! - en had in het deel over Freytag gevoegelik het eigenlik biografiese gedeelte wat kunnen ingekrompen worden,- om dan wat meer ruimte te winnen voor een enigsins grondige bespreking van's mans letterkundige werken, van de schets van Adalbert von Hanstein kunnen wij
| |
| |
geen groter kwaad zeggen dan dit: dat wij ze nauweliks anders zouden kunnen wensen. Hier merkt men dadelik, evenzeer aan de veel meer gekleurde stijl als aan de treffende juistheid, waarmede het eigenlik karakteristieke en ook het waarlik mooie in Hauptmann's werken wordt blootgelegd, dat een dichter over een dichter aan het woord is. In deze 64 bladzijden leren wij meer over de auteur van Die versunkene Glocke dan in de 224 bladzijden van de monografie van Seiler over de schrijver van Die Journalisten.
| |
Ars Amandi. Zehn Bücher der Liebe. Herausgegeben von Rich. Nordhausen. I. Göthe, Byron, Heine, Lenau. Zeichnungen von Franz Stassen Berlin, Fischer & Franke (zonder jaartal).
De vraag, of de keuze, door de verzamelaar in de werken van de vier dichters, die in dit eerste deel voorkomen, een gelukkige is, kan in uiteenlopende zin besproken worden. Wij bekennen, dat wij - liever dan enkel een fragment uit Byron's Don Juan en dan de gehele Faust van Lenau, liever, veel liever, van deze beiden enige bladzijden zuivere lieriek zouden gekregen hebben.
Wat Göthe betreft en Heine - wat ons uit hùn voorraad geboden wordt is zó mooi, het is voor hun liefdelieriek zo in alle opzichten kenschetsend, dat zelfs de strengste er vrede moet mee hebben.
Wat de illustrasie aangaat, deze is niets meer dan voldoende. Vooreerst heeft men niet veel aan de werkelik veel te kleine prentjes, die zo talrijk in het boek voorkomen; en ten tweede zijn deze prenten, ook de grotere, in algemene regel niet oriezjieneel genoeg. Enige zijn toch wel aardig, o.a. die op bl. 164, 222, 115, 68, 141...
De grootste lof verdient de uitgever zelf, niet alleen voor zijn flinkieniesjatief, maar ook voor de smaak, waarmede hij het boekje liet drukken en binden.
| |
Koloman Mikszath. St. Peters Regenschirm. Aus dem Ungarischen übersetst von Ludwig Wechsler. Fischer & Franke. Buch-und Kunstverlag. Berlin W. 35
Een dorpsvertelling, noch min noch meer! De lotgevallen van de oude, over- en overlapte, te slecht-om-opgeraapt-te-worden paraplu van een rijk zonderling, die van deze zonderling zelf, en op de koop toe dan noch die van zijn onechte zoon, op reis naar heinde en ver, om de regenscherm, waarin het gehele fortuin van de vader moet verborgen zitten, terug te vinden, hem eindelik werkelik ontdekkend in de hand van een... stenen St. Pieter in een Hongaarse dorpskerk, doch - eilaas! voorzien van een nieuw handvat en beroofd van... de heerlike papiertjes, die er in staken! Geestiger gevonden, prettiger, levendiger vertelde historie las ik in geen jaren. Mikszath is een humoriest, die alleen door de meesters van de humor, de Engelschen, met Dickens voorop, wordt overtroffen. Men maakt zich geen denkbeeld van het talent van de schrijver, om het onbeduidendste aanhorenswaard en het onwaarschijnlikste waar gebeurd te maken. Hoe de jonge pastoor de oude paraplu ontdekt, hoe geheel van zelf de legende ontstaat en rondgaat, dat het de paraplu is van de heilige Petrus zelf, hoe de kostelike regenscherm voor de priester en zijn zuster en zijn kerk een bron van zegen en rijkdom en aanzien wordt..., men moet het lezen zo als Mikszath het weet te vertellen, om te kunnen geloven dat... zulke harmlose Geschichte de aandacht van het begin tot het einde meer dan 300 bladzijden lang kan gespannen houden.
Het boekje is, als de meeste delen van de Bibliothek für Bücherliebhaber, met smaak uitgegeven.
| |
| |
| |
Künstler-Monographien, in Verbindung mit Anderen herausgegeben von H. Knackfusz. Nr XXXV. Hubert und Jan van Eyck. Von Ludwig Kaemmerer. Mit 88 Abbildungen nach Gemalden und Zeichnungen. Bielefeld und Leipzig, Verlag von Velhagen & Klasing, 1898. Preis 3 Mark
We wensen de wakkere uitgeversfirma Velhagen & Klasing, die voor onze lezers al vast geen onbekenden meer zijn, van harte geluk met de keus van het onderwerp, voor dit het laatste nummer van hun schitterende reeks Monografieën.
Na Rubens, Rembrandt, Teniers, Frans Hals, van Dijck, Terborch en Jan Steen uitgegeven te hebben, mocht er, wanneer er weer tussen de Nederlanders te kiezen viel, niet langer geaarzeld worden om een nummer aan een van onze gotieken te wijden. - En welke zijn de grootste van deze school, zo niet onze onovertroffen van Eycken?
Zoals altijd is dit nummer voortreffelik verzorgd. De reproduksies zijn over 't algemeen bevredigend, vooral wanneer men in aanmerking neemt dat de oorspronkelike schilderijen veelal erg beschadigd zijn - zoals 't in de eerste plaats het geval is met het reuzenwerk van de Vlaamse kunst, dat in de St Baafskerk te Gent hangt te barsten en te beschimmelen.
Dit wereldberoemde stuk is dan ook in zijn geheel zowel als in al zijn onderdelen gereproduseerd, niet enkel volgens de oorspronkelike panelen, die eilaas! eilaas! zo jammerlik verspreid zijn - maar ook volgens de oude kopijen, die er bestaan, die van Michel Coxie e. m a. Daardoor zijn interessante vergelijkingen te maken, alsook door de reproduksies van schilderijen van andere meesters, die zekere overeenkomsten met die van de van Eycken opleveren, of van dezulke die verkeerdelik aan hen toegeschreven worden.
Geen zaak is zo ingewikkeld als de toeschrijving van de bijna altijd ongetekende gotieke schilderijen - die soms zóveel onderlinge overeenkomst opleveren, dat de scherpstziende kunstnavorsers op een dwaalspoor geraken en tot de onmogelikste slotsommen komen.
Zonder zichzelf als rechter aan te stellen over al de vraagstukken die zich hier ieder ogenblik voordoen, laat de auteur van dit werkje toch de meest waarschijnlike oplossingen op de voorgrond treden, en bespaart de lezer aldus de pleidooien die niet steeds van aard zijn om meer licht op de kwestie te werpen, en die dan ook weinig belang inboezemen.
Wat we vooral op prijs stellen, is, dat Ludwig Kaemmerer niet als een gevoelloos historicus geschreven heeft (wat heeft men van al die ekzakte waarheden!) maar dat hij veel meer vrije teugel heeft gelaten aan zijn enthoeziasme, om te trachten zijn lezers te doen meeleven in zijn bewondering over de grootmeesters van onze kunst.
Dit moet dan ook het doel zijn van deze Monografieën, die zich niet tot enkele hoogontwikkelden, maar wel tot het grotere publiek richten: - liefde wekken voor de kunst. ‘Droge’ wetenschap schrikt het grotere publiek af. - Dát heeft in de eerste plaats behoefte aan opwekking, het moet aangetrokken en geëntoeziasmeerd worden, dát is de eerste stap en dat is ook de rol van de Monografieën. En later, als de liefde er is, zal eenieder uit eigen beweging en tot eigen voldoening wel opsporen wat bij de eerste, oppervlakkige beschouwing terzijde werd gelaten.
Dit hebben de ondernemers van deze uitgave wonderwel begrepen - en daar ze dit steeds in 't oog gehouden hebben is de welverdiende bijval ook niet uitgebleven. Hij zij hun van harte gegund! Steeds zal de Vlaamse School dergelike ernstig opgevatte en ernstig uitgevoerde plannen met beide handen toejuichen.
| |
Hans Andersen's Fairy Tales. George Newnes, Lim., Southampton Str., Strand, London
Ofschoon uiterst goedkoop, - het volledige werk zal 14 afleveringen beslaan, ieder van 24 bladzijden, en te koop gesteld à 7d. het stuk, - mag deze volksuitgaaf toch geensins worden verward met zekere afschuwelikheden, welke men, in Frankrijk en België, on der die naam zoal pleegt te verspreiden. Zijn de illustrasies niet alle even fraai, - volstrekt slecht is toch geen enkele, en vele zijn werkelik goed geslaagd, misschien wat te bepaald Engels nu en dan, niet brutaal, niet naïef genoeg voor de door de band altijd toch wel populéér-naieve teksten.
| |
| |
Proeve van illustrasie uit ‘The minor Poems’
| |
| |
| |
Pippa Passes. A drama by Robert Browning. With drawings L. Leslie Brooke. London, Duck Worth & Co Henrietta Street, 3, Covent Garden, W.C.. 1898
Al houden wij dit drama nu geensins voor een van de werkelik betere gewrochten van Browning, toch zijn wij gelukkig er een zo keurig verzorgde uitgaaf van te bezitten. De ediesie van Duckworth is een model van goede smaak. De elzevier-letter, waarmee ze op stevig, oudachtig schijnend papier gedrukt is, komt de echte, oorspronkelike elzevier-karakters zo nabij mogelik. De zeven tekeningen, welke L. Leslie Brooke er voor voltooide, passen opperbest bij de gedrukte tekst en zijn op zich zelf welgeslaagd. De schoonste zijn, dunkt ons, Pippa passes from the Hillside to Orcana, Pippa's Chamber en Monsignor ant the Intendant. Leslie Brooke's tekeningen zijn meesterlik gegraveerd door Lemercier te Parijs.
Jammer, dat de versiering van het anders aardige bandje zo weinig zaaks is.
Het kataloog van de firma Duckworth vermeldt, onder meer andere geïllustreerde boeken ook noch The blessed Damozel van Rosetti, en The Shadow of Love van Margaret Armour, met tekeningen van Macdougall, Wordsworth's and Coleridge's lyrical Baltads, 1798, met fotogravuren, enz..
| |
Sir Edward Burne Jones. A record and review. By Malcolm Bell. London, George Bell and Sons, 1898
Een boek, dat geen vriend van de kunst van de onlangs overleden meester van Venus' Spiegel, Merlijn en Vivien en Artur in Avalon zal willen ontberen! In een honderd vijftig bladzijden, - de talrijke platen niet meegerekend, - verhaalt de schrijver ons van 's meesters opvoeding, van zijn streven in 't algemeen, zijn dekoratieve werken, zijn betrekkingen tot de krietiek, enz.. Dit alles op de bondigst mogelike wijs, eigenlik in een 128 bladzijden en niet in 150, vermits er dan nog, om dit getal vol te maken, een chronologiese lijst van voltooide, en een andere van onvoltooide werken van de meester, en een derde van zijn kartons voor zoogezegd stained glass, wordt bijgegeven.
Beter ‘getrokken’ platen dan in dit werk zag ik niet dikwijls.
| |
English Lyrics from Spenser to Milton. Selected bij John Denis. Illustrated by R. Anningy Bell. The Minor Poems of John Milton. Illustrated and decorated by A. Garth. Jones. London, Bell and Sons, 1898
Twee nieuwe delen van de Endymion-Series, waarin reeds vroeger Poems by Keats en Poems by R. Browning verschenen.
Op hetzelfde smaakvolle, zachtgetinte papier en met een sierlike elzevierletter gedrukt, maken beide dezelfde indruk van artistieke voornaamheid, dank vooral aan de goed geslaagde illustrasies, die op het eerste gezicht er uitzien als mooie, oude houtsneden, - die van A. Garth Jones wat krachtiger, hoekiger van omtrek en ook wat zwaarder, dieper van kleur, die van Bell tegelijk soberder en rustiger van behandeling, teerder, en - om alles te zeggen, vrouweliker van gevoel.
Zeer terecht zorgden beiden, door de kledij van hun personaazjes en door de manier van voorstellen, aan hun illustrasies een zweem van archaïsme, zeventiendeeuws en Engels bij Bell, meer zestiendeeuws en Duits bij Jones, te verlenen.
Overigens houden wij, zonder daarom iets te willen afdingen op de verdienste van de andere, die uit de Minor Poems voor de mooiste. Verscheiden daarvan zijn niets minder dan modellen.
Voor beide werken liet de uitgever een sierlike linnen band maken. Ook hier weer is die van Milton de bestgeslaagde.
| |
Promenades dans Bruges. Texte de Ch. de Flou. 153 illustrations de V. de Deyne. Typographie d'Auguste Bénard, éditeur, Luik
Geen banale wegwijzer, geen inlichtings- of terechtwijzingsboek op zijn Baedeker's - maar een werk, dat - bij al de geleerdheid, die er aan ten gronde ligt, door liefde
| |
| |

Proeve van illustrasie uit ‘Minor Lyrics’
| |
| |
ingegeven en met liefde geschreven, voor al wie Brugge de schone herhaaldelik bezocht een kostelik herinneringsmiddel, voor al wie Brugge voor het eerst of opnieuw zal bezoeken een welkome, leerrijke inwijding is.
Ik zou de Flou's werk een iedeale reisgids willen noemen. Zeker is hij de enig mogelike reisgids voor een... iedealist, indien men onder dit woord wil verstaan een, die op zijn reizen iets meer en beter wil bezoeken dan gasthoven en restaurasies, een die het karakter van land en stad, de merkwaardige gebouwen, de schilderachtige hoekjes, de meesterstukken van de kunst- en in de allereerste plaats die, welke noch niet algemeen bekend zijn, - wil leren kennen. Aan de Flou's hand doorloopt de lezer de verschillige wijken van de lieve stad, eerst die van het drukst verkeer, dan de stille en verlatene; in een derde kapittel de wijken, waar eertijds weelde huisde, in een vierde de meest artistieke en schilderachtige, in een vijfde en laatste het westkwartier, Westbrugge.
Een beknopt en toch vrij volledig geschiedkundig overzicht gaat dit alles vooraf.
Ik heb de pretensie, Brugge te kennen als... slechts weinigen, die te Brugge niet geleefd hebben. Sedert jaren breng ik er, elke Zomer of Najaar, bijna een viertal dagen door, en telkens is het mij dan een lust, al wat er zo al de stad door aan mooie gebouwen, al wat er in die gebouwen aan kunstschatten voorhanden is, te ontdekken.
Welnu, na de Flou's boek te hebben doorlopen, moet ik in alle nederigheid bekennen, dat veel van het zeldzaamste en mooiste, - mij noch geheel onbekend was, terwijl mij van meer andere dingen de oorsprong of de geschiedenis was verborgen gebleven.
Vollediger dan de Promenades laat zich een boek over Brugge moeilik denken. Het bevat werkelik alles, wat een toerist, zelfs de meest onverzadelike, kon wenschen te weten.
Wat het boek noch biezonder aantrekkelik maakt, zijn de talrijke, meest alle welgeslaagde platen, die het versieren. Geen kerk of openbaar gebouw, geen artistiek geveltje of poortje van een biezondere woning, geen aardig kijkje op een reitje of grachtje, geen barleef ergens in een klooster of een achterbuurtje, - of men vindt er hier een reproduksie van.
Hoe jammer, dat van dit door een Vlaamsgezinde geschreven, werkelik uitstekend boek, niet ook een Nederlandse - en waarom niet ook een Duitse en een Engelse - uitgaaf voorhanden is!
|
|