| |
| |
| |
| |
Boekbeoordelingen
Lenteleven door Stijn Streuvels. V. Delille, Maldeghem, 1899
Nochmaals één meer, en een ‘goede’, - ik zou zelfs geneigd zijn al dadelik te zeggen, een van de beste, zo ik niet al bij voorbaat kippenvlees kreeg bij de akelige gedachte, dat een of ander van die... pezewevers, waarvan het geslacht in ons gezegend Zuiden al zo talrijk is als... het Bijbelse zand van de zee, graten in m'n woorden zal vinden en m'n aankondiging, met een misprijzend betwetersglimlachje, als ‘werkelik veel te lieries’ zal ter zijde schuiven. Komaan, on fait ce qu'on peut, en elke vogel zingt toch maar best zoals hie gebekt is! Daarom wil ik het dan ook maar zonder omwegen hier uitzeggen, dat ik sedert lang in Vlaanderen geen prozadichter meer zag optreden, die mij - im Groszen und Ganzen - zo hartelik bevallen mocht als deze Stijn Streuvels.
Een jongen van Vlaanderen, deze Stijn Streuvels, een uit zowat het zelfde land als Guido Gezelle, Emiel Claus, Berten Rodenbach, Julius Lagae; een uit het frisse, groene weideland ginds tussen Leie en Mandel; een ‘jongen van te lande’, van de vrije buiten, die, zelf ‘boer gewonnen en boer geboren’, zoals wij dat in Brabant zeggen, al het eigenaardige en dichterlike, dat het boerenleven in kleur en bewegen, in voelen en doen, en zeggen en denken en geloven oplevert, kent, ziet, begrijpt en meevoelt --- zoals geen stedeling dat kan.
Poëzie van het buitenleven, - hel als de morgen of naar en donker als de nacht, blij en puur als Lente of naargeestig en huiveringwekkend als Winter, - dat geeft ons elke van de bij de 300 bl. van dit zijn eerste boek.
Dat de dertien schetsen, welke Lenteleven bevat, ongelijk zijn, zal zelfs de minstgeoefende lezer vatten. Zijn De witte Zandweg en Een Pijpe of geen Pijpe niets dan werk van een beginneling, in Kerstavond, Slenteren, Op den Dool is de vooruitgang al zo groot, dat deze stukken ons, op een paar zwakker plaatsen na, een te brutale toets hier, een verkeerd getrokken lijn daar, evengoed bevredigen als zeer veel van ‘onze beste vertellers’ - geijkte term; en in Lente Een Ongeluk, Wit Leven erkennen wij het onmiskenbare nagel- of klauwmerk van een, die maar te willen heeft, om morgen of overmorgen een meester te zijn.
Lente, Een Ongeluk, Wit Leven, ook Des Zondags, - zie, dat is nu realism, geen, dat van een of ander Frans modelschrijver afgeleerd werd, maar een realisme, dat - zo, in éens, in éen geut, van éen stuk met de Vlaamse waarheid die 't weergeeft, van zelf, geheel van zelf geworden is. Deze bladzijden rieken - het is niet bij manier van spreken, dat ik 't zeg - naar de heuse, ware, Vlaanderse buiten. Heel dat Lente is vol van de jonge, zachtbedwelmende geur van het herbloeiend bos en de hergroenende weiden vol voorjaarsbloemen... En wat 'n gevoel, zo diep als waar en zo innigtreffend als allereenvoudigst - ligt er in al het denken en zeggen en verwachten van dat engelachtig eerste-kommuniekantje en in dat schuchtere doen van dat alleen wonend kwezelken.....
Kom, laat men maar neuswijzen en betweteren: ‘wat is hie nu weer lieries!’, namelik, de Mont. Ik wil dan toch maar zeggen, dat Streuvels kan schilderen, neen, kan doen zien de kleur en de bewegingen van mensen en dieren en planten als - geen tweede wellicht hier onder ons nu. Lees op bl. 36 de 15 eerste regels; deze ene zin op bl. 37: ‘hun zwarte gezichten gloeiden in den schijn van hun lanteerns’, als een lichteffekt op een schilderij van 'n Teniers of 'n Ostade en zo met niemendalle gedaan; of het dorp in de sneeuw, in 4 regels, onderaan op bl. 43; of het ontwaken van Ko en Djakske in hun beddeken op bl. 74; of noch hoe Sarelke in het beekje viste op bl. 103 of de heel vroege Lente op bl. 102; of alleen dit maar, op bl. 117: ‘Vroeg reeds, vóór de zonne, hong de waschte buiten, de witte hemdekens en hemden
| |
| |
die wipten, lijk wemelende wimpels, aan de koorden in een witten boomgaard;’ of verder - want ik heb wel 50 zulke plaatsen aangetekend, Honorieneke in haar slaapkamertje op bl. 121-122, of het krieken van de morgen op bl. 134-135,.....; en gij zult toegeven, lezer, dat - wie zo tekenen en schilderen kan, geen van de soort is, waarvan er minstens twaalf in een dozijn gaan.
Zonnetij en Najaarsgoed zullen eerlang op dit Lenteleven volgen. Waarlik, zo de afstand tussen deze bundels even groot is als tussen Wit Leven en Lente aan de ene en De Zandweg aan de andere zij in Lenteleven, zal er in Vlaanderen feest mogen gevierd worden ter eer van een bij uitstek oorspronkelik en aantrekkelik litteréér talent meer.
P.d.M..
| |
Franz Dülberg. Die Leydener Malerschule. I. Gerardus Leydanus. II. Cornelis Engelbrechtsz. Berlin, Gustav Schade (Otto Francke). Linienstrasse 158
De inhoud van deze 90 à 92 bladzijden, - eigenlik de tekst van een Inaugural-Dissertationzur Erlangang der Doctorwürde von der philosophischen Facultät der Friedrich-Wilhelms-Univer-sität zu Berlin, - is van buitengewoon belang voor de beoefenaars van de Nederlandse kunstgeschiedenis. Tot de minst goed gekende van alle Hollandse en Vlaamse priemietieven behoren voorzeker Geertje van Leiden en zelfs Cornelis Engelbrechtsen. Wie de, in onze eigen gewesten, verschenen historiën van onze nasjonale kunst of de woordenboeken, die daarop betrekking hebben, doorloopt, zal doorgaans met een klein getal regelen, een enkel keertje met een paar gehele bladzijden, vaak gissingen noch meer dan voor echt te houden berichten, omtrent beide kunstenaars moeten vrede hebben. Alleen in een of ander aan onze oude kunst gewijde tijdschriften vindt men wat meer.
Het akademies proefschrift van Fr. Dülberg brengt ons in een eenvoudige, heldere stijl, de samenvatting van een nauwgezet krieties onderzoek van al de verspreide bronnen, zoowel van later als vroeger tijd, leven en werken van Geertje en Cornelis betreffend. Natuurlik geeft Dülberg in zijn boekje alleen datgene, wat - na een zorgvuldig schiften, na verwijdering van alle overbodig kaf, als deugdelik koren van een uiterst rijke oogst van aantekeningen is overgebleven.
Het belangrijkste en aantrekkelikste in zijn proefschrift is intussen niet, zoals men wellicht zou denken, het geschiedkundige of biografiese - maar het aesthetiese gedeelte. Dülberg bestudeert al de links en rechts verspreide schilderijen welke anderen vóor hem aan een van de beide meesters hadden toegeschreven, wijst de uitgebrachte oordeelvelligen meer dan éens terecht, en schrijft het auteurschap van weer andere taferelen, die men tot nu toe voor het werk van tijdgenoten of volgelingen van Geertje of Cornelis hield, aan deze laatsten toe.
Dat hij, Duitser, als slechts zeer weinige Nederlanders de schilderijen van onze oudste schilders kent en weet te beoordelen, dat - evenzeer als zijn innig en zeker gevoel voor gotieke kunst - bewijst hij op elke bladzijde.
Het huidige boekje is slechts een eerste deel van een veel vollediger studie, waarin - in twee nieuwe hoofdstukken - over Lukas v. L. en zijn kunst zal worden gehandeld.
Ook deze studie zien wij met de hartelikste belangstelling te gemoet.
| |
Avenarius. Wandern & Werden. Eugen Diederichs, Leipzig 1898
Onder de dichters van de vóór- vóórlaatste generasie in Duitsland is Avenarius een van de simpatiekste. Wandern & Werden, zijn eersteling, reeds vóór jaren in een ander tijdschrift door mij besproken, bevat benevens stukjes van zeer efemere - ook een kleine keurgarve andere van duurzamer waarde. Ueber das Wald geflogen, Wie alles sich rundet, Im Sommer, Erinnerung, Kolosseumsgeister, Sciroccovision, enkele sonetten uit Winterruhe, heb ik ook heden met genoegen herlezen.
De uitgaaf is biezonder keurig. Cissarz tekende er een serietje platen voor, die wonderwel met de druktekst overeenkomen. De tietelplaat, een jonge ‘Wanderbursche’ op de brede, zonnige land- | |
| |
weg, is wel de allerbeste. Ook die van Blätter am Meer en Bilderbuch zijn mooi.
| |
Der Schatz der Armen. Von M. Maeterlinck. In die Deutsche Sprache übertragen durch Friedrich von Oppeln Bronikowski. Verlag von Eugen Diederichs, Leipzig, 1898
Al de vrienden van de Gentse dichter en denker zullen Diederichs voorzeker dankbaar zijn voor deze in elk opzicht aantrekkelike uitgaaf van de - overigens - uitnemend geslaagde vertaling van Le Trésor des Humbles.
Als uitgaaf ongetwijfeld een van de eigenaardigste, die ergens in de laatste tijd het licht zagen, is Der Schatz opgevat in archaïstiese trant, geheel in de aard van zekere oude, vooral zestiendeeuwse volksboeken. Het kwarto-formaat, het stevige, wat oudachtig uitziende, getint papier, de grote, kloeke, duidelike druk, de zeer smalle randen, de karakteristieke aanvangletters, elk wel een 6e van het papiervierkant groot, de in zeer dekoratieve letters en op zeer gelukkige wijs gezette hoofdingen, eindelik de houtsnee-achtige, werkelik zeer mooie tietelplaat, ja, tot de omslag toe - alles werkt samen, om de indruk: ‘een oud boek’, tot begoochelens toe te versterken. Dit nu zal niemand meer verwonderen, wanneer ik zal hebben gezegd, dat niemand minder dan Melchior Lechter zowel voor de tietel als voor de opschriften, de iniesjalen, ja, zelfs voor de rangschikking van de druktektst, heeft gezorgd; dat hij tot het laatste toe een waakzaam oog heeft gehouden op de uitvoering, en - dat de stoffelike uitvoering aan Otto von Holten, een van de smaakvolste drukkers in Duitsland, was toevertrouwd.
Als geheel vooral voldoet het boek uitnemend. In niet vele moderne uitgaven bewonderde ik groter harmonie.
Eer aan de uitgever Diederichs, die zulk een prachtuitgaaf ondernam.
| |
P.J. Jacobsen. Frau Marie Grubbe. Eugen Diederichs Leipzig, 1898. Buchschmuck von H. Vogeler, Worpswede
Deze ene laatste regel op de tietel was voldoende, om mij met meer dan gewone verwachting het boek te doen openen.
Ik werd niet teleurgesteld.
Voor elk van de 18 hoofdstukken van het boeiende romanverhaal van de begaafde Deen, tekende Vogeler een kopstuk: sober, met kiese, rustige, trefzekere trekjes; kijkjes op wat huisjes achter 'n haag, op wat bomen, op de duinen en de zee; ook wel es een middeneeuws riddertoneeltje: - altijd zeer bescheiden, al te bescheiden bijna, maar ook altijd echt artistiek.
Echt Vogeleriaans is de tekening bij hoofdstuk I, een ridder, met een gekroonde helm, houdend op zijn borst een wenende vrouw; op de fon een gehistorieerd tapijt.
Ook het omslag is zeer net.
| |
W.V. Seidlitz. Geschichte des Japanischen Farbenholzschnitts. Mit 95 Abbildungen. Dresden, Gerhard Kühtmann, 1897
Zo wij op dit boek al iets wilden afdingen, dan zou het zijn - het naar onze mening wat grote, weinig handige formaat. In post-8o, desnoods in twee delen dan, ware dit werk van W.v.S. een iedeaal raadpleegboek geworden voor alle liefhebbers van Japanse prentkunst.
Als inhoud is het zo goed als men het maar zou kunnen wensen: volledig en toch bondig, beknopt bijna; geleerd en toch zeer prettig, metodies en toch niets saai of stijf.
De schrijver stelt het karakter vast van de Japanse schilderkunst, veropenbaart ons de geheimen van haar tekniek en geeft een overzicht van de ontwik keling van deze zeer interessante kunst. Dan eerst gaat hij over tot de houtsnede, eerst tot de eenvoudige ‘Schwarzdruck’, 1608-1743, Moronobu, de Torii, Masanobu enz.; dan tot de twee-, drie-en meer - kleurendruk, 1743-1765, de eerste bloeitijd van deze ‘Buntdruk’ met Harunobu, Shigemasa en Shunsho, het hoogste ontwikkelingspunt met Kiyonaga, - dan tot Utamoro en zijn tijdgenoten Yeishi, Toyokuni, eindelik Hukosai en de kunstenaars uit de 19e eeuw als Kunisada en Hiroshige. Een alfabetiese lijst van de bestanddelen, waaruit de namen van de Japanse
| |
| |
meesters bestaan, en een register van namen en zaken volledigen het vast onverbeterlike en zeer rijk geïllustreerde boek.
| |
The Chiswick Shakespeare: Hamlet. The Merchant of Venice. As You Like It, with an introduction & notes by John Dennis & illustrations by Byam Shaw. George Bell & Sons. 1899
Zie, zo'n Vondel moesten wij nu eens krijgen!
De voornaamste treurspelen, Lucifer, Gijsbrecht, Joseph, Maria Stuart, De Maagden, Petrus en Paulus; het heerlike landspel, De Leeuwendalers; de beste onder de uitgebreider lier- en leerdichten en wellicht de mooie vertaling van Ovidius' Herscheppingen; te samen zo'n acht, hoogstens tien deeltjes, handig van formaat, op keurig papier met sierlike letter gedrukt en geïllustreerd door onze voortreffelikste jongeren, - wie zou er niet blijde wezen, dat reeksje op een rekje te hebben, zoveel mogelik dicht, dicht bij de hand?
Zulk een is deze kleine Shakespeare-uitgaaf. Keurig, artistiek in de volste zin van het woord! Boven elk bedrijf een opzettelik voor die akt uitgevoerde kopstuk-illustrasie, en verder zes buitentekstplaten en een versierde tietelbladzijde, - meer had Byam Shaw niet van node, om deze honderd en zoveelste herdruk ook voor hem, die er reeds verscheidene bezit, begeerlik te maken.
Hoe de platen zijn? Alle wel niet even mooi; geen enkele echter onbeduidend; enkele uitstekend. Tot deze laatste reken ik die bij akt III, sc. I en bij act. I, sc. 4, in Hamlet; die bij act. I, sc. II, bij akt. V, sc. I, in Merchant die bij akt III, sc. V en bij akt. V, sc. I, in As You like it.
Byam Shaw tekent met krachtig aangezette, recht op het doel afgaande lijn, zo wat op de manier van de oude Duitse houtsnijders. Zijn tiepen zijn soms zeer gelukkig.
De nota's en inleidingen van Dennis zullen velen welkom wezen.
Elk deel zit in een zeer aardig stempelbandje.
| |
Robert de Flers. Ilsée, Princesse de Tripoli. Lithographies de A. Mucha. L'Edition d'Art, H. Piazza, et Cie, editeurs, 4 Rue Jacob, Paris, MDCCCXCVII
Van de tamelik vele boekwerken, welke de in de laatste tijd in Frankrijk en elders zo gevierde, ja, wellicht overdreven gevierde Hongaarse kunstenaar, Mucha, illustreerde, is er, wellicht, geen enkel tot heden, waarin zijn talent zich niet alleen zo eigenaardig, maar ook zo voordelig, ik ging haast zeggen zo volmaakt veropenbaarde als in Ilsée. De platen, welke hij voor verscheiden al vroeger, dus vóór Ilsée verschenen werken, leverde, zijn eenvoudig historiese of genre-samenstellingen, - en daaronder zijn er voorzeker wel zeer mooie, - doch die met eigenlike dekoratieve kunst, met boek-illustrasie in casu, niets gemeens hebben.
Voor de Flers' verdienstelike bewerking van de beminnelike sage van de Tripolietaanse vorstin, Ilsée, stelde de kunstenaar zich wel degelik geheel en al op het standpunt van ‘de kunst, toegepast op het boek.’ Zovaak hij zich liet inspireren door een of andere plaats uit het verhaal zelf, poogde hij zijn voorstelling in de eerste plaats stijl bij te zetten, en hij slaagde er in, niet door het aanwenden van vergezochte middelen, maar eenvoudig door een ter zijde laten van alle bijzaken, van alle ondergeschikte détails, door een doen-uitkomen van de werkelik onontbeerlike, karakter-gevende lijnen, door een bescheiden aanwenden van vette omtrekken en van effen zwarte achtergrondjes. Elders ontwierp hij uitsluitend dekoratieve, vrijelik zelfbedachte motieven, kop- en randlijsten in de vorm van een vitrail, een kartoesje, enz.; meestal zijn het allegorieën, waarvoor hij motieven uit de heraldiek, de planten- of dierenwereld, zeer gevat wist te benuttigen; en wellicht zijn de bladen, welke hij op deze manier versierde, de allerbeste uit het boek. Daarin toch kon hij zijn vindingrijkdom het best ten toon spreiden, en zeker maken dezelve, in verband met de drukletter van de tekst, de meest harmonieuze indruk. De motieven, aangebracht op bl. 9, 11, 17, 21, 24, 29, 33, 34, 35, 40, 45, 51, 54, 55, 60, 62, 66, om slechts deze te vermelden,
| |
| |
zijn in dit geval, en ik aarzel niet te beweren, dat zij het beste zijn, wat Mucha in het vak leverde. Doch, om het even nu of hij de tekst zelf vertolkt of er om heen fantazeert, nooit laat hij na, de eigenlike tekening, de kompoziesie, te omgeven door een omlijsting van loofwerk.
In het uitdenken van deze lijn- en krul-arabesken munt Mucha uit. Hij vindt - met ongelooflike vaardigheid - altijd nieuwe krullen en kronkels, wendingen en slingeringen; laat die nu eens onderaan, of dan eens meer boven, zich oplossen in een drakemuil, een slangebek, een bloemekelk; zaait rond deze bloemen dan een melkweg van grote en kleine sterren; laat rond zijn lijnkronkelingen of er - tussen - door insekten, vogels fladderen, fabelachtige monsters kruipen, bloemen opranken, dolken of zwaarden flikkeren; - kortom, het schiet hem nooit te kort aan een geestig of gevoelig trekje, een aardig of pakkend motiefje om een ledige plaats mee te vullen of eentonigheid te vermijden.
Ik weet niet, of Mucha, toen hij, in 1895 en, 96, aan Ilseé arbeidde, reeds zijn beroemd geworden macaroni's - zo noemt men, in Parijzer kunstenaarsargot de tot kurkentrekkers op- en dooreengekrulde haren van zijn vrouwefieguren op zo vele algemeen geprezen plakkaten, - had uitgevonden, dan wel - of hij wellicht deze spesiealieteit toenmaals voor 't eerst ontdekte. Dit is zeker, dat in Ilsée, en al dadelik in het vrouwekopje op de tietelbladzij, de macaroni's op meer dan éen plaats te vinden zijn. Nu is het voorzeker niet te ontkennen, dat hij deze - vondst, (?)... later misbruikt heeft, dat zij tot een zeer gewoon truukje is geworden; het is daarom niet minder waar, dat hij er meer dan éen gelukkig effektje heeft weten mee te verkrijgen.
Van de verdienste nu, Ilsée tot een werkelik artistieke uitgaaf te hebben gemaakt, komt, naast Mucha, ook de uitgevers een goed gedeelte toe. Deze ontzagen geen kosten, om het boek in stoffelik opzicht zo mooi mogelik te krijgen.
De litografiese druk werd toevertrouwd aan de drukkerij Champenoy; het motif d'estampage filigrané op de eerste bl. werd uitgevoerd door Alex. Charpentier; door Berthier en Durey werden voor de druk nieuwe médiciletters gegoten; het biezonder voor de uitgaaf bestemde papier werd gefabriceerd in de papierfabrieken te Arches... Eindelik wordt het boek, dat zelf in een keurig geïll. omslag steekt, bewaard in een kaft of Mappe, van een donkere wijnkleur, voorzien van de ook door Charpentier gevonden stempel van L'Edition d'Art.
|
|